Door Roland de Bonth
Wetenschappelijk onderzoek laat zich – als zovele andere zaken – goed vergelijken met een ijsberg. Alleen het topje – een artikel of boek – is zichtbaar, terwijl het grootste gedeelte ervan aan het zicht onttrokken is – het proces van oriënteren & vaststellen, zoeken & plannen, selecteren, meten & verzamelen en verwerken (zie hier voor een zesstappenplan onderzoek doen).
Studenten in het hoger onderwijs leren tijdens hun bachelor en master geleidelijk aan hoe zij (wetenschappelijk) onderzoek moeten doen, maar leerlingen in het voortgezet onderwijs komen daarmee slechts mondjesmaat in aanraking, in het ongunstigste geval alleen bij het schrijven van een profielwerkstuk.
Enquêtes
Hoewel de meeste middelbare scholieren zich ervan bewust zijn dat literatuuronderzoek een nuttig en noodzakelijk onderdeel is van onderzoek doen, vergaren zij het materiaal om hoofd- en deelvragen te beantwoorden liever op een andere wijze. Vooral de meer praktisch ingestelde havoleerlingen tonen daarbij een opvallende voorkeur voor enquêtes.
Dat is goed te begrijpen. Het maken van een enquête kost weinig tijd en door deze in te laten vullen door medeleerlingen is een groot aantal respondenten gegarandeerd. Vroeger werden die enquêtes vaak gekopieerd en uitgedeeld tijdens lessen van docenten die er geen bezwaar tegen hadden als een gedeelte van de les werd gebruikt om een dergelijke vragenlijst in te vullen. Tegenwoordig weten middelbare scholieren hun enquêtes in een handomdraai via de populaire website Surveymonkey te verspreiden onder tientallen invullers.
Lastig
Het opstellen van een vragenlijst lijkt een eitje, maar schijn bedriegt. Voor de gemiddelde leerling is dit eigenlijk een brug te ver. Je moet namelijk inhoudelijk goed ingelezen zijn in je onderwerp én de nodige kennis hebben van onderzoeksmethodologie om een betrouwbare en valide enquête op te stellen.
In hun enthousiasme verzuimen sommige leerlingen goed na te denken over de juiste vragen en over andere relevante (persoonlijke) gegevens. Het eind van het liedje is dan vaak dat er grote hoeveelheden data bijeen zijn vergaard, die als gevolg van een povere vraagstelling bijzonder lastig te analyseren en te duiden zijn.
Tests
Daarom zou ik ervoor willen pleiten leerlingen bij het schrijven van een werkstuk niet langer enquêtes maar tests te laten ontwikkelen. Niet alleen is het maken ervan eenvoudiger, ook het verwerken van het verzamelde materiaal zal minder problemen opleveren. Ik zal dat toelichten aan de hand van een (taalkundig) voorbeeld.
Quest
Op de website van het populair-wetenschappelijke tijdschrift Quest is een rubriek ‘Test jezelf’ te vinden. Er zijn tests voorhanden in 20 verschillende categorieën, waaronder ‘taal’. Voor maar liefst 28 uiteenlopende onderwerpen als uitdrukkingen, gezegdes, emoji’s, lichaamstaal, spellling en aanspreekvormen kun je nagaan hoeveel je erover weet.
Nadat je op de knop ‘Start de test’ hebt geklikt, zie je onder de overkoepelende testvraag (“Weet jij welke leenwoorden je gebruikt?”, “Ken jij deze afkortingen?”) drie icoontjes met informatie over de categorie waarin de test thuishoort, het aantal vragen dat de test bevat en de geschatte tijdsduur om de test in te vullen, gevolgd door een korte, motiverende inleiding.
Een deel van de tests ontwikkelt Quest in samenwerking met universiteiten en wetenschappelijke onderzoeksinstituten. Zo streeft het tijdschrift ernaar het nuttige met het aangename te verenigen: een test maken die leuk is om in te vullen en die daarnaast een grote hoeveelheid waardevolle onderzoeksgegevens schenkt aan wetenschappers, én aan de redactie van Quest. Zo schreef Frank Beijen naar aanleiding van “De grote taalirritatietest: aan welke woorden erger jij je groen en geel?’’, ontwikkeld in samenwerking met het Instituut voor de Nederlandse Taal, het artikel ‘Ergerpret’ (Quest 2019, 2, blz. 50-53).
Amsterdams
Een andere recente test die bij Quest wordt aangeboden, is gemaakt door medewerkers van het Meertens Instituut in Amsterdam. Hij heet: “Hoe goed is jouw Amsterdams?” Na het beantwoorden van 15 meerkeuzevragen over het Amsterdams wordt deelnemers gevraagd gegevens te verstrekken over leeftijd, geslacht, eerste vier cijfers van de postcode en opleiding; deze gegevens – zo legt Quest uit – zijn noodzakelijk om jouw uitslag te kunnen vergelijken met die van anderen. Omdat duidelijk wordt gezegd dat de verkregen data geanonimiseerd worden én omdat je graag wil zien hoe jij presteert ten opzichte van mede-invullers, staat een groot deel van de testers deze gegevens zonder morren af.
Voor leerlingen is het betrekkelijk eenvoudig zelf een vergelijkbare test van pakweg vijftien meerkeuzevragen te ontwikkelen en deze vervolgens met een site als Surveymonkey te verspreiden. Onderwerpen voor een dergelijke taalkundige test zijn er te over. Wat te denken van het Rotterdams (het Leids, het Drunens), voetbaltaal (rugbytaal, curlingtaal), Spaanse invloeden in de nederhop, neologismen (archaïsmen), jongerentaal of gamerstaal.
Verwerken en presenteren
Hebben leerlingen gegevens van voldoende respondenten verzameld, dan wordt het tijd voor stap 4 en 5 van hun onderzoek: het verwerken van de gegevens om deze te presenteren (zie hier voor een zesstappenplan onderzoek doen). Met name bij stap 5 zijn leerlingen gebaat bij goede voorbeelden (modelling): hoe verwerk je de verzamelde gegevens in een helder en lezenswaardig verslag.
Nu is het mooie van de bovengenoemde test over het Amsterdams dat we kunnen zien hoe de onderzoekers de verkregen data hebben omgetoverd tot een publicatie. In het mei-nummer van Onze Taal (2019, 5, blz. 22; zie bijlage) presenteren Kristel Doreleijers en Nicoline van der Sijs namelijk hun bevindingen in het artikel ‘Geef mij maar Amsterdams?’. Zij hebben de gegevens verwerkt van de tests die zijn ingevuld van november 2018 tot april 2019, maar het is nog altijd mogelijk om de test op Quest.nl te maken.
Onderzoeksvraag
Hoewel de test ‘Hoe goed is jouw Amsterdams?’ heette, was het de onderzoekers niet te doen om de scores van de individuele invuller maar om die van alle deelnemers samen. Eigenlijk wilden ze weten hoe bekend typisch Amsterdamse woorden en uitdrukkingen (nog) zijn in Nederland. Uit het artikel komt ook naar voren hoe de onderzoekers gekomen zijn tot de keuze van juist deze vijftien woorden en uitdrukkingen. Ze blijken gekozen te zijn uit lijsten met typisch Amsterdamse woorden uit vooral het begin van de twintigste eeuw, met een mix van eigen Amsterdamse vormingen en Jiddische leenwoorden.
Op basis van de antwoorden van 3265 deelnemers konden de onderzoekers vaststellen welke woorden het bekendst en welke het onbekendst waren. Vervolgens zijn zij nagegaan of er een relatie bestond tussen bekendheid met typisch Amsterdamse woorden en leeftijd, geslacht, woonplaats respectievelijk opleiding.
Worden er verschillen geconstateerd dan proberen de onderzoekers daarvoor een verklaring te geven. Soms verwijzen ze daarbij naar ander onderzoek (“een groot onderzoek van de Vlaamse taalpsycholoog Marc Brysbaert”), soms kunnen zij geen verklaring geven en beperken zij zich tot hypotheses (“Zou de betekenis hier een rol spelen?).
De conclusie van het onderzoek is dat van alle woorden die aan het begin van de twintigste eeuw als typisch Amsterdams werden beschouwd, vooral de Jiddische leenwoorden zich tot ver buiten Amsterdam en over alle generaties hebben verbreid. De onderzoekers spreken dan ook de verwachting uit dat de eigen vormingen uit het Amsterdams hun langste tijd hebben gehad en binnenkort niet meer te horen zijn.
Tot besluit
Het onderzoek van Doreleijers en Van der Sijs laat zien dat een test met meerkeuzevragen over vijftien, zorgvuldig gekozen woorden en slechts vier in te vullen persoonlijke gegevens genoeg materiaal oplevert om een interessant artikel te schrijven over de bekendheid van Amsterdamse woorden. Leerlingen zouden zowel de test als de daaruit voortvloeiende publicatie als voorbeeld kunnen nemen voor een eigen onderzoek naar woordbetekenissen. Zo zullen ook zij via een test tot een tekst kunnen komen.
Laat een reactie achter