Waarom elke docent Nederlands schatplichtig is aan W.P. Gerritsen (1935-2019)
Door Erwin Mantingh
Als een vooraanstaande schrijver, dichter, cabaretier of liedjesschrijver een prijs ontvangt of overlijdt, als taalonderzoek de pers haalt, als er een onmisbaar naslagwerk verschijnt over de Nederlandse taal of literatuur: bij taal- en letterenactualiteiten stond ik als leraar, en sta ik als vakdidacticus, kort stil in mijn les of college. Maar wat vertel ik aan leraren-Nederlands-in-opleiding als een groot wetenschapper en neerlandicus overlijdt, wiens wetenschappelijke oeuvre bijna zestig jaar omspant, die ik een kleine twintig jaar van nabij heb meegemaakt als zijn student, student-assistent, promovendus en collega-docent? Een geleerde bovendien van wie de meeste van deze leraren-in-opleiding nog nooit hebben gehoord: op 24 oktober jl. overleed W.P. Gerritsen, de Utrechtse hoogleraar Nederlandse letterkunde van de Middeleeuwen van 1968 tot 2000 en daarna Scaliger hoogleraar in Leiden (2001-2007).
Drie dagen na zijn onverwachte dood, aan de vooravond van mijn colleges vakdidactiek, overviel mij deze vraag: wat moeten mijn studenten anno 2019 weten over de betekenis van WPG, zoals hij in de wandeling werd genoemd? Ik koos ervoor om aan de hand van een greep uit mijn boekenkast te tonen hoe hij school heeft gemaakt als medioneerlandicus, mediëvist en didacticus. In drie keer vier publicaties belicht ik deze drie aspecten van zijn wetenschappelijke aanpak die volgens mij zouden moeten doorwerken tot in het klaslokaal. Oftewel, waarom elke leraar Nederlands schatplichtig is – of: zou moeten zijn – aan W.P. Gerritsen.
Medioneerlandicus tussen de wrakstukken
In 1963 promoveerde Gerritsen op Die wrake van Ragisel een studie en uitgave van Middelnederlandse bewerkingen van een Oudfranse Arturtekst. Tekenend voor zijn wetenschappelijke benadering is zijn kijk op de handschriftelijke overlevering van middeleeuwse literatuur: het gaat om ‘wrakstukken die na een storm zijn aangespoeld’. Als we de vloot die in de storm is vergaan in beeld willen krijgen dan moeten we de schaarse handschriften en talloze fragmenten geduldig en nauwgezet bestuderen zoals een scheepsarcheoloog doet. Dat kan vooral door de Middelnederlandse tekst(fragment)en te vergelijken met de bronnen: de meeste verhalen zijn vertalingen of bewerkingen van Oudfranse originelen.
Met de studie van de bewerkingstechniek en de uitgave van de fragmentarisch overgeleverde teksten is de toon gezet. Als Utrechts hoogleraar – hij wordt als 33-jarige benoemd – zet hij vanaf 1968 deze beide lijnen voort in een reeks wetenschappelijke tekstuitgaven en proefschriften die onder zijn hoede verschijnen. Indrukwekkend is de reeks Middelnederlandse Lancelotromans, waarvan de kloeke delen gestaag verschijnen, met in het hart de Lancelotcompilatie, het boegbeeld van de Middelnederlandse Arturistiek.
In het dertigtal dissertaties dat WPG begeleidt worden ook andere terreinen van de Middelnederlandse literatuur onderzocht: in de eerste plaats de verhalende literatuur, maar ook lyriek, toneel, didactische en geestelijke literatuur. Bijna zonder uitzondering staat in deze studies één tekst centraal, waarvan de – veelal internationale – traditie en de handschriftelijke overlevering in kaart wordt gebracht. Mijn proefschrift is in 2000, het jaar van zijn emeritaat aan de Universiteit Utrecht, als ik me niet vergis het 24e in de rij.
Een overzichtelijke en toegankelijke samenvatting van onze kennis van de middeleeuwse verhaalkunst en zijn nawerking biedt Van Aiol tot de Zwaanridder (1993), een boek waarin de bekendste personages ingangen vormen tot het web van verhalen uit de Middeleeuwen. De negentig bijdragen van vele specialisten worden voorafgegaan door een beknopte, zeer informatieve inleiding waarin Gerritsen in enkele bladzijden grote lijnen door ruim duizend jaar middeleeuwse epiek inclusief Nachleben trekt. (De eerste druk is digitaal te raadplegen op de dbnl.)
Gerritsen eiste als eerste een eigen vakgebied op voor de Middelnederlandse letterkunde: de medioneerlandistiek, een term die hij introduceerde. De gebrekkige handschriftelijke overlevering vereiste een eigen behandeling: de verspreide wrakstukken moesten geduldig worden geprepareerd in wetenschappelijk verantwoorde edities en de vragen die zij opwierpen moesten door zorgvuldige vergelijking met beschikbaar bronnenmateriaal zo goed mogelijk worden beantwoord: waar kwamen die schepen uit de Middelnederlandse vloot vandaan, welke route hadden zij ieder afgelegd? Hoe groot was die vloot eigenlijk: waren er ook schepen geheel aan ons zicht onttrokken? Enzovoorts.
Mediëvist die middeleeuwse toestanden ontrafelt
Het is nu nauwelijks meer voor te stellen maar zo rond 1980 raakte Nederland – eigenlijk: heel Europa – in de ban van de Middeleeuwen. Mede dankzij twee meeslepende bestsellers, Montaillou. Een ketters dorp in de Pyreneeën van Le Roy Ladurie en Eco’s gelaagde detective De naam van de roos, waren de Middeleeuwen hip and happening. W.P. Gerritsen en zijn collega’s hebben op deze golf meegesurft: hij was een van degenen die aan de wieg stonden van een vakoverstijgende benadering van de Middeleeuwen in het Nederlandse taalgebied. Hoofse cultuur was het eerste deel in een reeks van Utrechtse bijdragen tot de mediëvistiek: daarin kreeg de samenwerking tussen universitaire Middeleeuwenspecialisten uit verschillende disciplines gestalte. Literatuur werd niet langer bestudeerd als een geïsoleerd tekstueel verschijnsel maar werd beschouwd in verband met andere historische en culturele aspecten van de Middeleeuwen. Tekst in context, de reeks uitgaven van literairhistorische teksten die later is ontwikkeld door Hubert Slings en Frits van Oostrom, staat onmiskenbaar in deze traditie.
Behalve multidisciplinair is mediëvistiek internationaal georiënteerd: culturele uitwisseling trok zich in de Middeleeuwen ook al weinig aan van taalgrenzen. Een mooie demonstratie hiervan levert de bloemlezing Lyrische lente, waarin liederen en gedichten uit tien Europese talen zijn verzameld en toegelicht, met vertalingen door Willem Wilmink, en waar mogelijk van muzieknotatie voorzien: Middelnederlandse gedichten van Veldeke, Hadewijch en het Egidiuslied schitteren hier te midden van allerhande sprankelende studentenliederen, liefdespoëzie en rouwklachten in andere talen.
In Het spoor van de eenhoorn. De geschiedenis van een dier dat niet bestaat trekt Gerritsen zich al evenmin iets aan van grenzen tussen talen, disciplines en geleerden- en volkscultuur. Een kolfje naar zijn hand: de lange culturele traditie in kaart brengen van een wezen dat het product van de verbeelding is; laten zien dat de middeleeuwse populariteit van de eenhoorn een voorgeschiedenis had en doorwerkt tot vandaag in de verhalen van Tonke Dragt en J.K. Rowling. En dat in een rijk geïllustreerd boek dat ook nog een lust is voor het oog.
Hoewel ik hier enkel boeken opvoer, was Gerritsen vaak juist op dreef in zijn vele verspreid gepubliceerde artikelen waarin hij zijn scherpe blik kon richten op één literair of mediëvistisch onderwerp – een deel ervan is al te vinden in de dbnl. Dat oog voor sprekende details komt sterk naar voren in een bundel met zulke korte, eerder los verschenen columnachtige stukjes. Verwondering vormt de rode draad in deze ‘essays in miniatuur’ over Middeleeuwse toestanden. Aan de hand van losse observaties laat hij zien dat bij nadere beschouwing de middeleeuwse wereld in vele opzichten allesbehalve barbaars of achterlijk was. Een wegglippende vos in de Ardennen leidt tijdens een wandeling tot een associatie met de cromme pade van Reinaert. Hierop volgt een overpeinzing over de verschillende waardering voor een ongecultiveerde wereld in heden en verleden. De Ardennen: vroeger een toevluchtsoord voor een outcast als Reinaert, nu voor rustzoekende wandelaars als hij en zijn vrouw.
Het verbinden van vakperspectieven, van talen en culturen, van teksten en contexten en van heden en verleden, kan van verwondering leiden tot meer begrip mits dit met respect, oog voor detail en vernuft gebeurt: dat is wat de mediëvist Gerritsen keer op keer demonstreert.
Een didacticus als leermeester
‘Beschouwd door het raam van onze eigen tijd tekent de middeleeuwse cultuur zich af in een fascinerend perspectief: ànders maar toch herkenbaar, vreemd maar toch overeenkomstig.’ Gerritsen was onvermoeibaar in zijn kruistocht tegen het misverstand dat de Middeleeuwen een periode van geestelijk verval en barbarij waren. Die emancipatoire geest waart ook door alle bladzijden van het succesvolle Bulkboek Vensters naar vroeger (1984), dat nadrukkelijk mikte op de middelbare school. Een werkgroep van Utrechtse neerlandici plaatste ‘eenentwintig [!] schoolvakken in middeleeuws perspectief’: van voor-de-hand-liggende vakken als geschiedenis en Nederlands tot gymnastiek en handenarbeid. De hoofdstukken vormen nog altijd prachtig materiaal voor een Middeleeuwenproject op school. Gerritsen deed en initieerde veel meer op didactisch vlak. Typerend voor zijn aanpak was dat hij daarbij zeer hechtte aan samenwerking, met studenten, docenten en vakgenoten, en een open, ontdekkende houding ten opzichte van het onderwerp van studie. Die onderzoekende didactiek met werkgroepen was een voorloper van wat later algemener in onderzoekscolleges en docentontwikkelteams ingang vond.
Twee hoogtepunten van deze methode waar ik zelf bij betrokken ben geweest draaiden om een van Gerritsens lievelingsteksten: De reis van Sint Brandaan. Midden jaren tachtig werkten zestig studenten Nederlands mee aan de ontwikkeling van wat een reizende tentoonstelling moest worden over de Brandaantraditie. Tussen haakjes: zestig studenten die zich verdiepten in tal van deelonderwerpen, dat zijn drie doctoraalwerkgroepen! Het zegt iets over de grote aantallen studenten Nederlands en de populariteit van de Middeleeuwen indertijd. Brandaan, de Ierse Odysseus, werd in 1986 na een langere voorbereiding dan voorzien, een publiekstrekker in het Utrechtse museum Het Catharijneconvent. De informatieve beeldpanelen over de Brandaantraditie trokken daarna, zonder de voorwerpen en handschriften, nog enige tijd rond als een reizende expositie, waarin ook de Brandaris en de ontdekking van Amerika met Brandaan in verband werden gebracht. De wereld van Sint Brandaan was het boek dat de tentoonstelling flankeerde, met daarin onder andere Gerritsens prozavertaling van het Middelnederlandse verhaal.
Een ander hoogtepunt van de werkgroepsgewijze werkwijze is de uitgave van De reis van Sint Brandaan. Een reisverhaal uit de twaalfde eeuw. De dichter-liedschrijver-neerlandicus Willem Wilmink hertaalde in verzen, W.P. Gerritsen leidde het verhaal in, en een werkgroep van studenten, mede onder leiding van Soetje Oppenhuis de Jong, gaf de tekst uit en voorzag alles van toelichting (integraal te vinden op de dbnl!). De minutieuze kanttekeningen bij de vertaling-in-wording ontlokten Wilmink thuis soms luidkeels gevloek, weten we sinds de biografie van Elsbeth Etty. Feit is dat deze samenwerking de aanzet gaf tot een reeks van zeer geslaagde tekstuitgaven met versvertalingen waarin Wilmink de liefde voor zijn Middeleeuwen kon botvieren en kon varen op het wetenschappelijke kompas van Gerritsen en andere medioneerlandici: Beatrijs, De burggravin van Vergi en enkele andere klassiekers zouden volgen.
Gerritsen was dus, behalve geleerde, leermeester en had het populariseren van wetenschap hoog in het vaandel toen het woord ‘populariseren’ nog geen bedenkelijke bijklank had. Eén ander facet van zijn wetenschappelijke werk wil ik hier nog naar voren halen, omdat het ook de neerlandistiek en het schoolvak betreft: het besef dat de geesteswetenschappen een lange en eerbiedwaardige traditie vormen die recht moet worden gedaan en die dus niet mag worden verkwanseld door de waan van de dag. Het meest sprekende bewijs van deze opvatting vormt wel zijn laatste boek: Verhalen van de drakendochter, een intellectuele biografie over het leven en werk van zijn promotor en leermeester, de eigenzinnige keltologe en medioneerlandica (avant-la-lettre) Maartje Draak (1907-1995). Hij zou zeer in zijn nopjes zijn geweest met de lovende bespreking van Marjoleine de Vos, die op de dag van zijn uitvaart verscheen in zijn krant, NRC Handelsblad. De laatste keer dat ik hem zelf sprak, drie weken voor zijn overlijden, heb ik hem nog kunnen wijzen op de positieve recensie die Marc van Oostendorp in Neerlandistiek.nl aan het boek wijdde.
Woorden als ‘leermeester’, ‘schatplichtig’, ‘aspecten’, ‘fascinerend’ – ‘leuk’ was uit den boze! – behoren tot het fijnzinnige Gerritsenjargon waar al zijn leerlingen mee zijn opgevoed: al deze woorden komen uit het register ‘intellectueel’, dat past bij de geleerde. Maar hij zou geen school hebben gemaakt als zijn veelal ernstige en verstandelijke benadering niet gevoed zou zijn door een passie voor de literatuur en de middeleeuwse cultuur. Een liefde voor de letteren, zij het meestal met mate gedoseerd en omlijst door geleerdheid, waarmee hij velen voor zijn vak heeft weten te winnen.
De hamvraag
WPG was buitengewoon ontvankelijk en gevoelig voor de veelkleurige middeleeuwse cultuur – ik parafraseer hier woorden die hijzelf in een ander verband gebruikte – en wist die als geleerde door geduldig en nauwgezet speurwerk te doorgronden en op een glasheldere manier te openbaren. In teksten. Maar blijft, wie schrijft nog? W.P. Gerritsen heeft zijn werkende leven grotendeels gewijd aan monumentenzorg voor middeleeuwse teksten. Hij was tot in zijn vezels a man of letters, een tekstgeleerde. Zijn werk dient ook weer te worden doorgegeven, in tijden waarin dankzij audiovisuele en digitale informatiedragers het lezen en bestuderen van teksten geen vanzelfsprekendheid meer zijn. Een dure plicht voor de velen die bij leermeester Gerritsen zijn schoolgegaan. Een van hen, Frits van Oostrom, heeft veel van de opgedolven kennis verwerkt en doorgegeven in twee delen literatuurgeschiedenis en er dankzij een eigen onderzoeksagenda en -groep het nodige aan inzichten aan toe weten te voegen. Weer anderen – ik beperk me hier tot zijn nog werkzame hooggeleerde leerlingen – beheren andere kostbare stukken uit zijn wetenschappelijke nalatenschap, zoals de internationale Arturistiek (Bart Besamusca in Utrecht) en de Middelnederlandse fragmentenzorg (Remco Sleiderink in Antwerpen).
Voor mij, als vakdidacticus Nederlands verbonden aan een universitaire lerarenopleiding, is de hamvraag: hoe zorgen we ervoor dat elke leraar Nederlands schatplichtig blijft aan W.P. Gerritsen? Voor ik die vraag mede door hem zelf laat beantwoorden één anekdote, die ik ter afsluiting ook aan mijn studenten heb verteld, om te tonen dat een groot geleerde ook zijn beperkingen heeft. Ik heb niet geprobeerd het voorval in mijn archief na te trekken dus het gaat hier om mondelinge overlevering, met alle gevaren van dien.
In een nota, scriptie of een concept van een artikel had ik het woord ‘hamvraag’ gebruikt. Het kwam mij te staan op een krabbeltje onder het woord én een kanttekening in het minuscule geleerdenpootje van WPG: ‘populair taalgebruik’. Dat was ontegenzeggelijk een diskwalificatie, maar ik was mij van geen kwaad bewust. Navraag bij hem leerde dat het ging om een woord dat zijn oorsprong dankte aan een quiz in een radioprogramma uit de jaren vijftig. De inzet van de laatste, cruciale vraag uit de quiz was een stuk ham: vandaar de hamvraag… In een wetenschappelijke tekst was een dergelijke toespeling op populaire cultuur een stilistisch vergrijp – volgens mijn leermeester. Het voorval tekent een tijd en wereld waarin naast de Berlijnse muur ook de muur tussen hoge en lage cultuur nog overeind stond, al wankelden ze beide en zouden ze weldra bezwijken. Het woord is inmiddels volstrekt ingeburgerd. Het is ironisch dat juist het stellen van de ‘hamvraag’ tegenwoordig een sleutelrol vervult in de literatuurdidactiek. Dankzij het pionierswerk van Tanja Janssen leren veel leerlingen literatuur lezen in dialoog,. En dit menselijke trekje van de geleerde relativeert ook de druk die menigeen die nauw met WPG heeft samengewerkt nog altijd als schrijver kan ervaren: het gevoel een dwerg te zijn over wiens schouder een wetenschappelijke reus meekijkt.
Tot slot: hoe zorgen we ervoor dat elke leraar Nederlands schatplichtig is en blijft aan W.P. Gerritsen? Dat de meeste scholieren het vak Nederlands echt ervaren als saai, het werd nog eens bevestigd door een onderzoek in Onze Taal dat – evenals de genoemde recensie van het boek over Maartje Draak – verscheen op 1 november, de dag van de uitvaart van W.P. Gerritsen. Het schoolvak Nederlands saai? Ik sprak hem de afgelopen jaren tweemaal over dit onderwerp aan tafel, op uitnodiging van hem en zijn gepensioneerde Utrechtse kompanen Fons van Buuren, Hans van Dijk en Orlanda Lie – een drietal medioneerlandici van wie ik het vak óók had geleerd. ‘Erwin, vertel eens: hoe staat het nu met het schoolvak? We lezen allerlei verontrustende berichten in de krant.’ Wim keek mij beide keren meewarig en vol onbegrip aan toen ik de stem van de gemiddelde leerling vertolkte. ‘Saai?’ Dat was immers volstrekt onnodig.
Het antwoord op de hamvraag luidt voor mij, in lijn met het voorafgaande: bestrijd de saaiheid door het vak te verrijken met fascinerende inhoud, motiverende didactiek en leg voortdurend verbanden tussen inzichten over taal, literatuur en communicatie. Onderwijs, kortom, in de geest van W.P. Gerritsen. Geef ruimte aan verwondering, nieuwsgierigheid, plezier en intellect. Lees teksten aandachtig met anderen, sta samen stil bij ‘echte’ vragen en ga op zoek naar verbanden met andere teksten en verschijnselen. Accepteer onzekerheden en gaten in onze kennis. Koester de Nederlandse taal. Ga te rade bij anderen die zich over dezelfde teksten hebben gebogen. Heb oog voor verschillen en overeenkomsten tussen heden en verleden. Belicht teksten vanuit verschillende perspectieven en combineer deze om tot een hoger inzicht te komen. Neem tijd om na te denken. Werk samen aan tastbare opbrengsten van de eigen ontdekkingsreis naar inzicht. En steek nooit, nee nooit, je liefde voor je vak onder schoolstoelen of -banken!
Genoemde boeken
- W.P Gerritsen, Die Wrake van Ragisel. Onderzoekingen over de Middelnederlandse bewerkingen van de Vengeance Raguidel, gevolgd door een uitgave van de Wrake-teksten. Assen (Van Gorcum) 1963. Neerlandica Traiectina 13.
- Bart Besamusca & Ada Postma (eds.), Lanceloet. De Middelnederlandse vertaling van de Lancelot en prose overgeleverd in de Lancelotcompilatie. Pars 1 (vs. 1-5330, voorafgegaan door de verzen van het Brusselse fragment). Met een verantwoording van de editie door W.P. Gerritsen en een beschrijving van de handschriften door Jan Willem Klein. Hilversum (Verloren) 1997. Middelnederlandse Lancelotromans 4.
- Erwin Mantingh, Een monnik met een rol. Willem van Affligem, het Kopenhaagse Leven van Lutgart en de fictie van een meerdaagse voorlezing. Hilversum (Verloren) 2000. Middeleeuwse Studies en Bronnen 73.
- W.P. Gerritsen & A.G. van Melle (red.), Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst. Nijmegen (SUN) 1993.
- R.E.V. Stuip & C. Vellekoop (red.), Hoofse cultuur. Studies over een aspect van de middeleeuwse cultuur. Utrecht (HES Uitgevers) 1983. Utrechtse bijdragen tot de mediëvistiek 1.
- W.P. Gerritsen (keuze en inleiding) & Willem Wilmink (vertaling), Lyrische lente. Liederen en gedichten uit het middeleeuwse Europa. Met transcripties van de melodieën door C. Vellekoop. Amsterdam (Bert Bakker) 2000.
- Willem Gerritsen, Het spoor van de eenhoorn. De geschiedenis van een dier dat niet bestaat. Leiden (Primavera Pers) 2011.
- W.P. Gerritsen, Middeleeuwse toestanden. Essays in miniatuur. Amsterdam (Bert Bakker) 2000.
- Vensters naar vroeger. Eenentwintig schoolvakken in middeleeuws perspectief. Samengesteld door een groep Utrechtse neerlandici. Bulkboek 13 (1984) nr. 143.
- W.P Gerritsen, Doris Edel & Mieke de Kreek, De wereld van Sint Brandaan. Utrecht (HES Uitgevers) 1986.
- Willem Wilmink (vertaling) & W.P Gerritsen (inleiding), De reis van Sint Brandaan. Een reisverhaal uit de twaalfde eeuw. Met een uitgave van de Middelnederlandse tekst naar het Comburgse handschrift door een werkgroep van Utrechtse neerlandici o.l.v. W.P. Gerritsen en Soetje Oppenhuis de Jong (eindredactie). Amsterdam (Prometheus) 1994. Nederlandse Klassieken.
- Willem Gerritsen, Verhalen van de drakendochter. Leven en werk van Maartje Draak (1907-1995). Hilversum (Verloren) 2019.
Dit is een uitgebreide versie van wat ik in hooguit een kwartiertje aan mijn studenten heb verteld. Niet alles kan op het conto worden gesteld van één man en één vakgebied, dus ik bedrijf hier welbewust epische verdichting door te spreken van ‘de school van WPG’: vakgenoten hebben vaak mede een beslissende rol gespeeld bij wat ik hier bespreek én soortgelijke initiatieven ontplooid; in parallelle disciplines hebben zich soortgelijke ontwikkelingen voorgedaan. Zie ook het prachtige, persoonlijke en toch o zo herkenbare In memoriam dat Frits van Oostrom bij de uitvaart uitsprak (in Neerlandistiek). Met dank aan Remco Sleiderink en Soetje Oppenhuis de Jong.
Laat een reactie achter