Door Renaat Gaspar
In het eerste deel van zijn werk Het leven van Mr. Jacob van Lennep maakt de schrijver, zijn zoon Maurits, op bladzijde 261 melding van ”eene Fransche [vertaling] van de hand van den Heer Wocquier en den oudsten zoon des schrijvers, Mr. D.J.C. van Lennep, onder den titel: “Les aventures de Ferdinand Huyck”. Deze vertaling was in 1858 gedrukt bij Ch. Lahure en verschenen bij L. Hachette in Parijs.
Tijdens een archiefonderzoek in Frankrijk kreeg Marita Mathijsen de correspondentie tussen de schrijver, de vertaler en de uitgever onder ogen, en in haar blog d.d. 20 juni 2017 rapporteerde zij haar bevindingen.
In haar vorig jaar verschenen biografie van de auteur, Jacob van Lennep. Een bezielde schavuit, op bladzijde 338, kwam mevrouw Mathijsen hier uitgebreid, maar in essentie gelijkluidend op terug.
De Gentse schrijver-vertaler Léon Wocquier was de initiatiefnemer. Hij had in het Journal de Gand (…) Ferdinand Huyck als feuilleton in het Frans laten verschijnen. De Van Lennep-vertaling stuurde hij ter kennismaking op. (…) Hachette was onder de indruk daarvan en dat leidde ertoe dat in september 1857 een contract getekend werd tussen de uitgever Louis Hachette, Léon Wocquier en Jacob van Lennep. (…) De Gentenaar zou samenwerken met Van Lenneps oudste zoon, David, die in deze tijd in Parijs verbleef. Maar er kwamen kinken in de kabel. Eind 1858 kwam Van Lennep erachter dat hij aan Hachette iets verkocht had waar hij helemaal geen recht op had. ‘J’ai commis une faute très grave en vous vendant ce qui ne m’appartenait pas.’ (…) Hij had niet beseft dat hij geen eigenaar meer was van zijn boeken en niets te zeggen had over de vertalingen daarvan. Van Lennep schaamde zich diep toen hij dit moest melden aan de vertaler en aan Hachette. Auteursrechten zijn in die tijd nog niet geregeld zoals nu. De Rotterdamse firma Wijt, die op dat moment de auteursrechten over Van Lenneps romans had, bezat ook de rechten op vertalingen. Maar Van Lennep nam zelf contact op met Wijt en de boel werd met Hachette geregeld zonder complicaties.
Toen hij [Wocquier] eindelijk met een vertaling op de proppen kwam, was Hachette geschokt over de abominabele kwaliteit ervan. Zulk slecht vertaalwerk hoorde niet in zijn fonds thuis. Hij zou nu alle werk van Wocquier laten controleren (…) Wat de rol van Van Lenneps zoon David bij dit alles is blijft onduidelijk. (…) Twee jaar later kreeg Ferdinand Huyck wel de eer in Frankrijk als feuilleton te verschijnen in het Journal pour tous.
1. Drie opmerkingen
Drie zaken vallen op in de bovenstaande tekst:
- De onbegrijpelijke tegenstelling tussen de eerste en de tweede reactie van Hachette op het vertaalwerk van Wocquier;
- De verondersteld onduidelijke rol van David van Lennep;
- De onverwachte en op het eerste gezicht overbodige vertaling als feuilleton in het Journal pour tous.
2. Vier vragen
Dat leidt tot de volgende vragen:
a) Hoe is het verschil te verklaren tussen de eerdere ‘Van Lennep-vertaling’ waarvan de uitgever (in positieve zin natuurlijk) ‘onder de indruk’ was en de latere, eindelijk ingediende ‘vertaling’ die hem een schok gaf vanwege ‘de abominabele kwaliteit ervan’?
b) Is de rol van David Van Lennep niet te achterhalen als dat verschil afdoende verklaard wordt?
c) Hoe is de verhouding van de vertaling uit 1858 tot die uit 1862-1863?
d) Wat was na al dat geharrewar het uiteindelijk effect op de vertaalkwaliteit?
3. Twee uitgangspunten
3.1 De proeftekst
De roman telt enige honderden pagina’s tekst. Je mag dus in alle redelijkheid aannemen, dat Wocquier niet metéén met zijn complete vertaling op de proppen is gekomen (bedenk wel, dat hij – we schrijven 1857 – niet even een uitdraai of wat fotokopieën kon maken), maar aanvankelijk een aperçu heeft ingediend waaruit Hachette kon opmaken met wat voor soort roman hij zijn fonds zou verrijken. Eventueel zal Wocquier een – in eigen ogen geslaagde – passage daarbij hebben gevoegd, mogelijk in de vorm van een krantenknipsel uit de Journal de Gand.
3.2 De kwaliteit van de beoordeling
Het is uiterst onwaarschijnlijk dat Hachette ook maar enige kennis van het Nederlands had. Of een vertaling al dan niet goed was, kon hij daarom niet beoordelen. Het enige waarover hij zich wél kon uitspreken was de kwaliteit van het Frans. Die was ‘abominabel’ volgens hem. Wat? Abominabel? Wocquier was een Franstalige hoogleraar in de filosofie aan de (inmiddels) Franstalige universiteit van Gent. Zou de Belgische regering iemand in juist dié wetenschap – dit trefpunt van taal en denken – benoemd hebben die niet fatsoenlijk zijn moedertaal beheerste? Zo onverstandig kan de regering niet geweest zijn. Wat was er dan wel aan de hand?
Om die vraag te beantwoorden kijken we naar de originele Nederlandse tekst van de roman. [Zie hiertoe de DBNL; ook telkens bij de verwijzing l.c., gevolgd door de vindplaats.]
4. De vertaling door Léon Wocquier
In het eerste hoofdstuk zit niets wat ook maar enig probleem kan opleveren. Keurige woorden, keurige stijl, keurige mensen, keurige natuurbeschrijvingen. Zeer geschikt om Hachette over de streep te trekken en hem tot een contractuele overeenkomst te laten komen met Wocquier en Van Lennep (september 1857). Maar het tweede hoofdstuk biedt andere koek. Dialectisch getinte taal van de herbergier en van zijn gast boer Roggeveld, ‘rare’ woorden en uitdrukkingen, ontleend aan de zeemanstaal van Andries, bijna onbegrijpelijke, Jiddisch getinte taal van Simon de Jood. Elke francofone vertaler zou er een hele dobber aan hebben om dat allemaal adequaat in het Frans te vertalen, zeker in deze zo uiterst gereglementeerde taal, die elke Franse intellectueel na aan het hart lag.
En hier dringt zich de gedachte op, dat Léon Wocquier zich bediend heeft van ongebruikelijk, regionaal i.c. Waals getint Frans. Maar wie het Frans ging verhaspelen zoals Simon het Nederlands deed, wie zo veel zeemanstermen – waarvoor lang niet altijd een Frans equivalent bestond – toch trachtte te vertalen, wie een Nederlandse dialectspreker gelijkwaardig Frans, i.c. Waals of een Waals dialect in de mond wilde leggen, wie zó vertaalde kreeg allicht het Franse lid op de Belgische neus. Zeker in juist die jaren, toen Frankrijk een enorme bloeiperiode kende en zich van zijn – reëel bestaande – superioriteit op taalgebied bewust was. Dat moet Wocquier ondervonden hebben.
5. Het aandeel van David van Lennep
Dan komt David van Lennep het toneel op. Ongetwijfeld is hij door Jacob van Lennep bij Hachette aanbevolen om het project alsnog te laten slagen. Doorkneed in het Nederlands – ja allicht, met zo’n vader – én in het Frans – hij woonde al jaren in Parijs – was David van Lennep de man die de vertaling van Wocquier kon verbeteren, eventueel onbegrijpelijke woorden als ‘dheurstekers’ of ‘poekies’ kon verklaren en alles in een fatsoenlijke Franse jas steken. Dat hield helaas in de eerste plaats in, dat al die kleurrijke passages, alle dialect, alle zeemanstaal, alle Jiddisch getint Nederlands vertaald werd in mooi, algemeen beschaafd Frans. Een paar voorbeelden, alle uit het tweede hoofdstuk, mogen dit aantonen.
6. Tekstvergelijking op drie concrete terreinen
6.1 Dialectisch getinte taal:
-‘ Dat ‘eleuf ik wel, koopman!’ antwoordde het meisje: ‘je zult het ook wel ‘eroken hebben, wat hier vandaag te doen is.’
→
‘Je le crois bien, Monsieur!’ répondit la jeune fille: ‘comme si vous ne saviez pas ce dont il s’agit aujourd’hui.’
-‘Wat heit jou die koopman ‘edaan, Andries Matthijssen!’ vroeg hij, ‘dat je met hum voor ’t mes wilt?’
→
‘Voyons, André Matthyssen’ dit-il, ‘que vous a fait ce monsieur pour que vous le provoquiez au couteau?’
6.2 Jiddisch getinte taal:
-‘Phijpedoppies! Deursthekers! Zoek thoch maar huit, khoopman! Hik ‘ep nog gheen ‘andgift ghehad vandhaag, zoo waar zelje ghesond blijven!’
→
‘Couvercles de pipes! Débouchoirs! Achetez-moi quelque chose, monsieur! Étrennez-moi! Je n’ai encore rien vendu aujourd’hui, aussi vrai que je vis!’
-‘Messen! – scharen! – khurkhetrekkers! – khammen!’ vervolgde de Jood, ‘of…wil je liever kurieuser whaar: je bent toch een ghestudeerd jong mensch…hik ‘ep hook mooie poekkies: ‘ier is de Arlekhijn Hasinischt!…’t plijspel van Khinkampoeis! De leste woorden van Saco, toen ie op ‘et schavot stond.’
→
Couteaux! Ciseaux! Tire-bouchon! Peignes!’ continua le juif, ‘ou bien aimez-vous mieux des curiosités?…de beaux livres? Car vous êtes un jeune homme instruit. Voici Arlequin Agioteur!…la comédie de Quincampoix!…les dernières paroles de Jacot avant d’être décapité!’
6.3 Zeemanstermen:
-‘Ik had het niet gezien,’ zeide ik op een onverschilligen toon (…). ‘Niet gezien!’ herhaalde hij met een gemeenen vloek: ‘en waar hieldje dan zoo even je kluisgaten op gericht?’
→
‘Je ne l’avait pas vu’, dis-je d’un ton indifférent (…). ‘Pas vu’, répéta celui-ci en lâchant un gros juron: où braquiez-vous donc vos écubiers tout à l’heure?’ [Merk op, dat de vloekende plebejer André zijn opponent netjes aanspreekt met vous, alsof het tutoyement te allen tijde tegenover onbekenden vermeden diende te worden.]
-‘Ei! Ei!’zeide Andries, den waard schamper aanziende: ‘jij zelt ook zooveel klanten krijgen as er op het spil van den bramtop kunnen staan, as je ’t zoo anleit’
→
‘Parbleu!’, dit André, en lançant un regard furieux au cabaretier, ‘tes pratiques pourront bien tenir sur la flèche d’un mât de perroquet si tu en agis ainsi.’
7. Andere problemen voor de vertaler
7.1 De Franse syntaxis als komisch gegeven
De politiespion Heynsz, die door zijn lange verblijf in Frankrijk het Nederlands enigszins is gaan verhaspelen, vervalt vaak in een op het Frans georiënteerde zinsbouw. Dat deze afwijkende zinsbouw in de Franse vertaling helemaal genormaliseerd is, spreekt vanzelf. Maar het gewilde komische aspect is dan natuurlijk óók helemaal verdwenen. Zoals in deze zin in hoofdstuk 11 [Zie l.c. dl. I, 216-217; in de vertaling blz. 115]:
‘Ma foi!’ hernam Heynsz, ‘indien zijn crediteuren hem laten plakken, zij zullen lang wachten eer zij blauw tellen hunne vingers aan zijn geld, en het zal hen wel verveelen, hem te geven de kost.’
→
‘Ma foi! reprit Heynsz, si ses créanciers le fourrent en prison, ils attendront longtemps avant d’être payés et ils seront bien vite las de le nourrir.’
7.2 Hoog-Haags als bespottelijk taalgebruik
Een vergelijkbaar probleem doet zich voor in het chique Haags van Reynhove, met allerlei vernederlandste Franse woorden. Wat in dit soort Nederlands ‘raar’ is, verdwijnt in de vertaling. Zoals in deze zin in hoofdstuk 22. [Zie l.c. dl. II, 69; in de vertaling blz. 257]: Bovendien is – zoals blijkt uit het volgende citaat – de typisch achttiende-eeuwse aanspreekvorm Ued. helemaal verdwenen en vervangen door Vous. Ook overal elders in de vertaling is vous de norm. Zie ook hierboven onder 6.3, waar het enclitische –je eveneens door Vous is vertaald.
‘Ik moet echter avoueeren,’ zeide Reynhove, ‘dat Ued. volkomen waarheid spreekt; doch Ued. zult mij toestaan te observeeren, dat men beter doet een betrekking te kiezen, welke ons niet obligeert onze familie gedurig te quitteeren.’
→
‘Mais je dois avouer, mademoiselle, que tout ce que vous avez dit est parfaitement vrai; une seule observation cependant: j’aime mieux choisir un métier qui ne m’oblige pas de quitter ma famille à tout instant.’
7.3 Duitse drolligheden als lachwekkende kromspraak
Ook het hilarische ‘Nederlands’ van de Duitse gelukzoeker Weinstübe is overal vervangen door onberispelijk Frans, zoals in hoofdstuk 22, waar hij verhaalt hoe hij bij de schipbreuk overboord is geslagen en in een sloot is terechtgekomen. [Zie l.c. dl. II, 101; in de vertaling blz. 267]:
‘Wat sol ich er lang ofer braten? zeide Weinstübe: ‘ich stond an de foorblecht, und da kingen wir den dijk ober: und ich dacht zo, wir kingen nach de blitz: und ich fiel und ich hield mihr selbst an ein tauw fest: und die tauw schlingerde mit mir, und ich fiel pijten poord, und ich dacht das ich versaufen waar: aber nein: ich lag in ’t gras. Und ich stund op und ich dacht: dat tijfelsche schip komt ofer mich hin, und so lief ich voraus, und ich sakte bis de ooren in eine motterschloot und da lag ich zu sportelen, und zu dreien, und zu schreien; aber da waar niemand, die mihr achtte.’
→
‘Que voulez-vous que je vous en dise? dit Weinstube, j’étais sur le gaillard d’avant et nous allions sauter par-dessus la digue, et je me disais: nous allons au diable! Mais en tombant, je me suis cramponné à une corde, et la corde m’a lancé hors du navire, et je me suis cru noyé; mais point du tout, j’étais couché dans l’herbe. Je me suis relevé, mais j’ai pensé: Ce maudit navire va venir sur moi, et j’ai couru en avant et me suis enfoncé jusqu’aux oreilles dans un fossé bourbeux, et là je me suis mis à barboter, à crier et à pleurer, mais il n’y avait personne qui s’enquiétât sur moi.’
8. Voorlopige conclusie
Op deze wijze zijn alle oorspronkelijke passages die in woordgebruik of in syntaxis afwijken van het Algemeen Nederlands ter vertaling opnieuw geformuleerd.
Alles, werkelijk álles is afgevlakt tot mooi, maar eenvormige Frans, welluidend ja zeker, maar zonder kraak of smaak.
9. Delging van drie lange en vijf korte passages
9.1 De overlevering van het manuscript
De ‘Brief van den heer P. aan den uitgever, tot inleiding dienende’, met daarin de centrale rol van mejuffrouw Stauffacher inzake de overlevering van het verhaal, is geheel weggelaten. Ten gevolge daarvan is de inleidende zin op het nawoord veranderd: ‘Hier eindigt het verhaal van den heer Huyck. Daarachter stond, met de hand van Mejuffrouw Stauffacher, het navolgende geschreven:’ → Ici finit le récit de Ferdinand Huyck. Une note d’une écriture étrangère, ajoutée à la fin du manuscrit, contenait ce qui suit: [Zie l.c. dl. I, pag. I tot en met XVIII; respectievelijk l.c. dl. II, 459.]
9.2 De ontmoeting in de theekoepel
Tegen het einde van hoofdstuk 3 is de passage weggelaten waarin verteld wordt hoe Ferdinand Huyck het interieur van de theekoepel bekijkt, de gedichtjes op de vier wanden leest en daarover in gesprek raakt met zijn gastvrouw.
Zie l.c. dl. I, 63: ‘Ik nam een glas cognacq aan’ t/m 66: ‘Wilt gij nog een glaasje?’) Deze lange passus is in de vertaling vervangen door een korte alinea: J’acceptai un verre de cognac et tout en me humectant mes lèvres, je lus diverses inscriptions qui couvraient les murs, et je ne pus m’empêcher de sourire de la naïveté du poëte qui les avait composées. Cette irrévérence ne paraissait pas choquer ma compagne; mais je la vis tout à coup donner des signes d’une inquiétude très-vive.
9.3 Een dichtgenootschap aan het werk
De derde grote inkorting van de Nederlandse tekst vond plaats in hoofdstuk 19. De passage waarin de bijeenkomst van Heldings dichtgenootschap wordt verhaald. [Zie l.c. dl. II, 6: ‘Hij hoorde dan ook al die lafheden’ t/m 14: ‘of hij mij had willen verslinden.’.] Jammer dat de Franse lezer destijds niet kennis heeft kunnen nemen van de flauwiteiten die op zo een vergadering gedebiteerd werden. Jammer dat de ‘prijsstof’ ongenoemd bleef; deze fraaie literaire opgave: ‘Wat doet in Hollands tuin het best de boomen groeien? Het mesten of het snoeien?’ Jammer ook, dat Van Lenneps kritiek op het schiften en schaven van die poëten weggelaten is.
9.4 Het uiterlijk van de dramatis personae
In hoofdstuk 4 hebben de vertalers enkele inkortingen aangebracht, waardoor dat hoofdstuk ongeveer driekwart van de oorspronkelijke omvang kreeg. Het zijn deze vijf passages:
– ‘De voorstanders der nieuwe school’ t/m ‘worden uitgedacht’;
– ‘Van uit de breede omslagen’ t/m ‘in de linker een regenscherm’;
– ‘Zijn kleeding was rijker’ t/m ‘ouderwetschen vorm’;
– ‘En waarlijk’ t/m ‘geen stuiver zouden opbrengen’;
– ‘Met dat al’ t/m ‘en halverwege worden gestuit’
Deze inkortingen betreffen merendeels de beschrijving van het uiterlijk van Jacobus Blaek, van zijn zoon Lodewijk, en van de brooddichter Lucas Helding.
10. Voorbeelden van de verfransing der tekst
10.1 De eigennamen
Ten eerste is er de verfransing van veel eigennamen van Franse oorsprong:
Aagt → Agathe; Amelia → Amélie; Andries → André; Kaatje → Cathérine; Klaartje → Clara; Lodewijk → Ludovic; Pieter → Pierre; Reinier → Regnier; Santje → Suzette (Suzanne bleef natuurlijk ongewijzigd);
10.2 Letje maakt plaats voor Jetje
Apart vermelding verdient de naamswijziging van de vrome tante Letje. Haar naam luidt in de Franse tekst tante Jetje. Waarom die verandering werd aangebracht is niet duidelijk. Waren de vertalers soms bang, dat de Franse lezer ‘Letje’ zou associëren met laitière, ‘melkmeid’ of met laitue, ‘latuw, veldsla’? Hoe dan ook, Letje maakte plaats voor Jetje. Maar de nicht van Blaek, op wie Ferdinand verliefd werd, heette Henriëtte, en haar koosnaam was óók Jetje. Dat leverde in hoofdstuk 30 een lastig gevalletje op toen Letje en Jetje elkaar ontmoetten. In de Nederlandse tekst staat: ‘Kom binnen, Jetje-lief!’ zeide Tante Letje’ [Zie l.c. dl. II, 242.] De vertaling (pag. 354) luidt: ‘Entrez donc, ma chère Jette! dit tante Jetje’. Niet bepaald duidelijk, dat Jette en Jetje, zo dicht bijeen geplaatst. De latere vertaling in het Journal pour tous (pag. 605) heeft dan ook: ‘Entrez donc, ma chère Henriette’, dit tante Jetje.
10.3 Vertaling van een aantal rijmen
Ten tweede zijn er het liedje van Andries Matthijssen alsook een aantal dichtregels van Helding die Wocquier en Van Lennep heel verdienstelijk hebben verfranst.
10.3.1 Andries Matthijssen zingt [Zie l.c. dl. I, 31]:
‘k Sou zoo garen om een roompje [met obscene connotatie: in ruil voor ‘iets lekkers’]
Met jou eens naar buiten gaan,
Rusten onder ’t lindeboompje;
Dat je ’t maar eens dorst bestaan.
Margriet! Maar ziet,
Besjen is te kwaad,
Als men eventjes bij jou staat,
Maar ziet, besjen is te kwaad
Als men maar eens met jou praat.
Dit liedje klinkt de Franse lezer aldus (gekuist) in de oren:
Je voudrais, à nous seuls,
Avec toi, ma mignonette
Faire un tour sous les tilleuls,
Si tu l’osais, ma Jeanette.
Non, la vieille est trop méchante,
Marguerite, ma charmante,
Quand on reste près de toi:
Non la vieille est trop méchante
Lorsque je te parle, moi…
10.3.2 Lucas Helding dicht [Zie l.c. dl. I, 79]:
Zoo gij voor regen vreest of gure noordewinden,
Gij kunt in dit verblijf een zoete schuilplaats vinden…
De vertaling luidt:
Si vous craignez la pluie ou les vents rigoureux,
Libre à vous de chercher un abri dans ces lieux…
10.3.3 Diezelfde broodpoëet Helding zingt (figuurlijk) [Zie l.c. dl. I, 271-272]:
– Een pronkstuk dat het oog van ieder kan betooveren
Ontschaakt door ’t gruwzaam feit van goddelooze rooveren,
Gelijk de schoone, die Alcides had geroerd,
Bij (‘k weet niet welken) stroom door een Centaur ontvoerd.
– ‘Want, Heer! geloof mij, volle kasten
Zijn niet vertrouwd bij zulke gasten.’
– Ja! Zij is aartig jong en teêr;
Maar ‘k min de gulde vrijheid meer.
Ik wil, ik wil haar niet.
Een breidel knelt, ofschoon van goud:
Te vroeg getrouwd, te laat berouwd.
Ik wil, ik wil haar niet.
De heren Wocquier en Van Lennep smeedden deze regels verdienstelijk om tot:
Ce superbe trésor, qui charme tous les yeux,
Enlevé dans les bras d’un traître insidieux;
Tel, dans les anciens temps, un centaure intrépide,
Ravit impudemment la maîtresse d’Alcide.
Croyez-le bien, monsieur, des armoires remplies
Avec de telles gens ne sont point garanties.
Ma liberté est bien trop précieuse,
Quoiqu’elle soit belle et gracieuse,
Je n’en veux pas (bis)
La chaîne, pour être dorée,
N’en est pas moins chaîne restée,
Je n’en veux pas (bis)
10.3.4 De eerste strofe van Heldings gedicht Het ‘Lief Kuiltje’ [Zie l.c. dl. II, 171]:
Lief Kuiltje!, waar de God der liefde in ligt verscholen,
Als in een zacht satijnen bed,
Vanwaar hij pijltjens schiet, die in het wilde dolen,
Maar treffen steeds, en gloeiend zijn als kolen,
Wier vier elk hart in vlammen zet.
Ook deze vertaling mag er wezen:
O gentille fossette, où Cupidon se pâme
Comme en un lit de doux satin!
D’où, mollement couché, le petit dieu malin
Se plaît à décocher ses traits qui, perçant l’âme,
Comme charbons ardents savent la mettre en flamme.
11. Enkele kleine weglatingen en toevoegingen
Voor het overige zijn uit Ferdinand Huyck alle dichtregels van Nederlandse oorsprong verdwenen, niet alleen de rest van dit ‘kuiltjesgedicht’, maar ook dichtregels van bijvoorbeeld Vondel en Cats in de hoofdstukken 25, 30 en 31, evenals een paar verklarende voetnoten van Jacob van Lennep in hoofdstuk 2, 5 en 14. Daar staat tegenover, dat in de Franse vertaling enkele noten zijn toegevoegd die in de Nederlandse tekst ontbreken. Het betreft de uitleg bij écubiers: ‘Terme de marine’ (zie hierboven bij 7.3); voorts verscheidene vindplaatsen van bijbelcitaten, in de mond gelegd van tante Jetje (= Letje) en een tweetal verklarende aantekeningen bij de onvertaald gebleven woorden ‘trekschuit’ en ‘beurtman’, respectievelijk op blz. 5 en 390.
12. Een onachtzaamheid van de auteur?
Een merkwaardige vergissing van Van Lennep in het derde hoofdstuk van de roman moet hier ter sprake komen, een ‘fout’ die vanaf de eerste druk telkens opnieuw in de latere uitgaven is teruggekomen. In hoofdstuk 3, juist voorafgaand aan de geschrapte passage over de ontmoeting in de theekoepel, staat de zinsnede ‘en waar (…) zich ook een likeurkeldertje bevond, hetwelk ik er uitnam en op tafel zette’. [Een ‘likeurkeldertje’ was een afsluitbaar drankmandje of –kistje.] In de Franse vertaling staat niet de jongeman Ferdinand Huyck maar het meisje Henriëtte Blaek aangeduid: Elle prit cette dernière [une cave à liqueurs] et la déposa sur la table. Terecht lijkt het. Immers: het is in dit stukje tekst steeds zij die opspringt, zij die de sleutels pakt, zij die het buffet opent, en tot slot zij die vraagt wat ze moet inschenken. Vreemd dus, dat de ik-figuur plots daartussen komt. Of heeft Van Lennep soms willen aanduiden dat een heer in de vroege achttiende eeuw een zwakke vrouw zoiets niet liet doen, een mandje of kistje met vier flessen op tafel zetten? Een overmaat aan galanterie dus? De twee heren vertalers wisten het beter: niet ik maar zij leverde die kleine inspanning.
13. De Franse editie van 1862-1863
Aan het eind van dit artikel nog het een en ander over de tweede Franse vertaling van Ferdinand Huyck, die verscheen in het Journal pour tous. Magasin littéraire illustré, nr. 548 (31 december 1862) tot en met nr. 565 (28 februari 1863). Evenals de boekuitgave werd dit weekblad gedrukt bij Ch. Lahure en uitgegeven door L. Hachette in Parijs. [Zie Google. Zoektermen: Magasin littéraire illustré → le duel au couteau. maintes fois]
Van deze editie valt helaas in geen enkel opzicht iets goeds te vertellen. Elke pagina van het weekblad bevat drie kolommen, de tekst is ongelijkmatig en rommelig gedrukt op (zo te zien) slecht papier. Het blad is geïllustreerd, zoals de ondertitel vermeldt, maar meer dan eens zijn de afbeeldingen – o gruwel – verticaal afgedrukt. Kortom, in de vormgeving is dit drukwerk geen haar beter de slonzigheid die heel veel, zo niet de meeste Franse boeken in de 19e en 20e eeuw vertonen.
Wat de inhoud van deze Ferdinand Huyck betreft, je kunt het met het volste recht een gemutileerde uitgave noemen. Weliswaar is de vertaling – op een enkele uitzondering na; zie hierboven onder 11.2 – exact dezelfde als die van de boekuitgave 1858, maar nu zijn er tientallen weglatingen en inkortingen in deze roman, kleine en grote, vaak heel grote. Een paar maal (maar lang niet altijd!) is zo een uitgebreide weglating vervangen door een samenvattend stukje tekst; deze invoeging is zonder blikken of blozen, zonder enig onderscheid, in de hoofdtekst is opgenomen.
Naar schatting is eenderde tot bijna de helft van het totaal weggelaten, en mede daardoor is het aantal hoofdstukken gereduceerd van 39 in de boekuitgave 1858 tot 21 in deze weekbladuitgave 1862-63. Daarbij moet worden aangetekend, dat het laatste hoofdstuk 21 aldaar is verdeeld in drie sub-hoofdstukken, die een inkorting zijn van hoofdstuk 34 t/m/ 39 in de boekuitgave 1858. Die onderverdeling luidt: Acte premier – Le comte de Talavera (blz. 652); Acte deuxième – Deux hommes assassinés, Ferdinand en danger d’être pendu (blz. 670); Acte troisième – Conclusion de la tragédie et fin du roman (blz. 701). Er valt over te twisten of deze toegevoegde geleding aan het eind van de roman terecht is; maar zeker onjuist is de toevoeging van twee simpele cijfers in het begin van het boek. Het eigenlijke verhaal begint met de zin: Het was in den zomer van 17.., dat ik, na een afwezigheid van twee jaren, den vaderlandschen grond weder betrad. De Franse vertaling uit 1858 luidt dienovereenkomstig: Dans l’été de 17.., après une absence de deux ans, je remis les pieds sur le sol de la patrie. Maar in de weekbladeditie op blz. 426 staat het jaartal voluit: Dans l’été de 1760, après une absence de deux ans, je remis les pieds sur le sol de la patrie. Maar, zoals gezegd, deze eigenmachtige aanvulling op de tekst van Van Lennep is zeker onterecht en onjuist. Tegen het eind van hoofdstuk 2, waar Ferdinand Huyck fluistert dat de grote kerel met de rode mantel de Tsaar van Rusland is, staat immers: ‘Het verdichtsel vond des te meer geloof, omdat de Tsaar, weinige jaren geleden, insgelijks zonder gevolg en incognito naar Amsterdam gereisd was (…)’ Nu, Peter de Grote (1672-1725) verbleef in 1698 in Nederland. De zinsnede ‘weinige jaren geleden’ kan toch moeilijk betrekking hebben op een periode van 60 jaar. 1720 zou nog kunnen; 1760 is echt te laat. Nauwkeurige lezing van de ‘wordingsgeschiedenis’ van deze roman in de ‘Brief van den heer P. aan den uitgever’ zal dit bevestigen. Zie l.c. dl. I, pag. I en XIV-XV.
Maar als klap op de vuurpijl mag de volgende, wel héél ingrijpende verandering van de oorspronkelijke tekst gelden. Hachette heeft deze weekbladeditie aan zijn lezers onder een vreemde vlag opgediend: niet met de titel Les aventures de Ferdinand Huyck, maar onder een geheel andere: Le fils du bailli. Wilde hij soms een hernieuwd conflict over de vertaalrechten vermijden?
14. Slotsom
Door de delging van al die aardige passages met afwijkend taalgebruik; door dat typisch achttiende-eeuwse Ued. niet te vertalen met bijvoorbeeld ‘Mon Seigneur’ ‘Votre Seigneur’ of ‘Messire’ maar die bijzondere aanspreekvorm gewoon te vermijden met het eenvormige ‘Vous’; door diezelfde eenvormige vertaling te hanteren voor de verschillende aanspreekvormen gij, ge en het enclitische -je met hun subtiele maatschappelijke onderscheidingen; door de weglating van typisch Hollandse gewoonten in die eeuw; door al deze veranderingen is het vlot geschreven én vlot te lezen boek De lotgevallen van Ferdinand Huyck veranderd in een gewone, doordeweekse Franse avonturenroman Les aventures de Ferdinand Huyck. Hooguit mag de vertaling van enkele dichtregels geslaagd heten. Maar voor het overige: in dit verfranste werk is heel erg weinig van een zedenroman te herkennen, en weinig tot niets van een historische roman. A fortiori geldt dat voor de weekbladeditie onder de titel Le fils du bailli, waaruit zelfs de bovengenoemde dichtregels zijn weggelaten.
Kortom: deze sprankelende Nederlandse roman van Jacob van Lennep is in de correcte maar bleke Franse vertaling zo goed als uitgedoofd.
Afbeelding: Jacob van Lennep door J.A. Kruseman. Bron: Wikimedia
Laat een reactie achter