Door Henk Wolf
De woordenboekdefinities van lexicograaf C.H.A. Kruyskamp hebben bijna een cultstatus. Zo voorzag hij voor de tiende druk van de dikke Van Dale het lemma popmuziek van de beschrijving ‘ben. voor zekere, oorspr. op de rock-‘n-roll gebaseerde, bij jeugdige en onrijpe personen in de smaak vallende hedendaagse amusementsmuziek’. Waarschijnlijk kan men zonder al te veel bezwaar stellen dat er in die definitie elementen zitten die niet rechtstreeks uit het gebruik van het woord popmuziek in de praktijk af te leiden zijn – en die het lemma een subjectief karakter geven.
Pindakaas
De Friese lexicografie heeft een subjectiever, prescriptiever karakter dan de Nederlandse. Dat geldt niet zozeer het wetenschappelijke 25-delige Woordenboek der Friese Taal, maar vooral de hand- en zakwoordenboeken. Zo is in geen enkel van die woordenboeken het in het Fries zeer gebruikelijke woord pindakaas te vinden: niet in het Frysk Wurdboek van de Fryske Akademy, niet in het Prisma woordenboek van het Spectrum, niet in Van Goor’s klein Fries woordenboek. Deze woordenboeken vertalen het Nederlandse pindakaas allemaal met het neologisme nútsjesmoar, dat in de jaren zeventig is bedacht en maar zeer beperkt ingang in de spreektaal heeft gevonden.
Het is niet per se erg als een woordenboek vormen promoot in plaats van de taalpraktijk te beschijven, zolang dat duidelijk wordt aangegeven. In de inleiding fan het Frysk Wurdboek staat bijvoorbeeld keurig netjes: ‘Vanwege de hierboven aangegeven begrenzingen en het feit dat toch schriftelijk taalgebruik met name tot uiting komt, heeft het woordenboek hier en daar onwillekeurig een normatief karakter gekregen […]’.
Een probleem – in mijn ogen dan – is alleen dat er geen praktische gebruikswoordenboeken van het Fries zijn met een descriptief karakter. Gebruikers zijn zich bovendien niet altijd bewust van het ontbreken van een kwantitatieve motivatie van de gegeven woordvormen. Het resultaat is dat leerders zich dankzij de Nederlands-Friese vertaalwoordenboeken vaak een onnatuurlijk Fries eigen maken, vol neologismen. Ik heb er daarom weleens voor gepleit om ‘een eerlijk Fries woordenboek’ te schrijven, dat descriptief is op de manier zoals ook de grote woordenboeken van het Nederlands dat zijn. Ik had achteraf trouwens beter descriptief kunnen schrijven, want ik wil niet de indruk wekken dat ik de zeer gewaardeerde Friese lexicografen van oneerlijkheid beticht. Verre van dat.
Doel
Onder mijn pleidooi voor zo’n descriptief woordenboek schreef iemand dat je bij de keuze voor vertalingen in een vertaalwoordenboek ook rekening moet houden met het doel waarvoor mensen een woordenboek ter hand nemen. Hij argumenteerde dat mensen een woordenboek Nederlands-Fries vaak gebruiken om na te gaan wat ‘geef Frysk’ is – in deze context een lastig te vertalen term, die zoiets inhoudt als ‘Fries waarop niet snel kritiek zal komen’. Die kritiek kan zijn dat het Fries woorden bevat die in leermethoden worden afgekeurd, maar bijvoorbeeld ook dat het Fries niet genoeg distantieert (afwijkt van het Nederlands).
Dat is best een terechte kanttekening, zolang – opnieuw – het woordenboek maar duidelijk is over het gebruiksdoel. En het bestaansrecht van een prescriptief, normerend woordenboek doet het bestaansrecht van een descriptief, op een corpus gebaseerd woordenboek natuurlijk niet teniet.
Gästin?
In Duitsland wordt momenteel op grote schaal, in landelijke kranten en tijdschriften, gediscussieerd over het mogelijk prescriptieve karakter van de nieuwe uitgave van de woordenboeken van Duden, vermoedelijk de gezaghebbendste lexicografische uitgeverij van het Duitse taalgebied. Dat is des te opvallender omdat het Duits, anders dan het Fries, geen minderheidstaal met een onvolledige standaard is, maar een internationale taal waarvoor in alle domeinen van het leven makkelijk grote corpora aan te leggen zijn.
Wat is de kwestie? De discussie gaat over allerlei woorden die mensen aanduiden, zoals Lehrer en Gast. Tot nu toe worden die woorden als algemeen menselijk beschreven. Zo staat er in het huidige online-woordenboek van Duden bij Lehrer: ‘jemand, der an einer Schule unterrichtet (Berufsbezeichnung)’. Bij Gast staat: ‘zur Bewirtung oder vorübergehenden Beherbergung eingeladene oder aufgenommene Person’. Het voornemen is om al dit soort woorden te herdefiniëren alsof ze alleen betrekking kunnen hebben op mannen. In het lemma Gast zou tussen aufgenommene en Person het bijvoeglijk naamwoord männliche kunnen worden ingevoegd.
Dat sluit aan bij een redelijk nieuw Duits gebruik, namelijk om voortdurend zowel de korte vorm (zoals Lehrer en Gast) als de vervrouwelijking daarvan (zoals Lehrerin) te noemen. Op schrift zijn er allerlei manieren om die beide vormen verkort samen te geven, zoals LehrerIn (met een binnenkapitaal), Lehrer/in en Lehrer*in.
Mannelijk?
Het idee daarachter is natuurlijk dat de korte vorm alleen betrekking zou hebben op mannen en dat je dus de vrouwen ongenoemd laat als je die vervrouwelijkte vorm niet gebruikt. Die logica gaat uiteraard alleen op als de korte vorm als uitsluitend mannelijk wordt opgevat. Of dat een terechte opvatting is, daar wordt uitgebreid en fel over geharreward, met emotionele ‘strijders’ voor beide interpretaties, die beide aan de complexe taalwerkelijkheid geen recht doen.
Door Lehrer en Gast voortaan alleen als ‘männliche Person …’ te definiëren lijkt Duden een partij in die definitiestrijd te kiezen en z’n woordenboeken een prescriptief in plaats van een descriptief karakter te geven. Dat laatste heeft misschien enige uitleg nodig: descriptieve woordenboeken zijn doorgaans namelijk geschreven op basis van een corpus, een verzameling gesproken en geschreven taal uit een wat langere periode en in verschillende stijlen en registers, zodat een niet al te modegevoelig of idiosyncratisch beeld ontstaat van het werkelijke taalgebruik. Jargon en modewoorden, te herkennen aan een beperkt gebruik in registers of tijd, vallen doorgaans buiten de boot, zeker in grote en gezaghebbende woordenboeken.
Kathrin Kunkel-Razun van Duden zegt in een interview met Die Welt dat de redactie de keuze voor de herdefiniëring heeft genomen in reactie op oproepen van gebruikers, naar aanleiding van wetten die het noemen van de korte en de vervrouwelijkte vorm verplichten, maar vooral op basis van een corpus – het echte lexicografische criterium. Dat doet ze echter niet door naar absolute cijfers te verwijzen. Ze zegt: “Hier haben wir eine deutliche Entwicklung festgestellt, geschlechterübergreifende Formen zu ersetzen, etwa durch Doppelnennungen wie ‚Bürgerinnen und Bürger‘”. Een vraag die je kunt stellen is nu natuurlijk, in hoeverre het in de lexicografische praktijk gerechtvaardigd is je te beroepen op ‘ontwikkelingen in een corpus’ in plaats van op absolute aantallen daarbinnen. Ook daarover wordt uiteraard fel gediscussieerd.
Spookwoord
Een kwestie die daarmee samenhangt, is dat Duden nu naast de Lehrer ook een Lehrerin als lemma plaatst. Dat is bij Lehrerin wel te verdedigen, zoals ook Kanzlerin en Professorin gebruikelijke vormen zijn. Alleen zijn lang niet alle nieuw op te nemen vervrouwelijkingen daadwerkelijk in gebruik. Veelgehoorde kritiek is dan ook dat Duden niet of nauwelijks geattesteerde vormen als Gastin/Gästin (zo ongebruikelijk dat niemand weet of daar klankverandering in optreedt) en Bösewichtin opvoert – bijna ‘spookwoorden’. Bij het lemmatiseren van die vormen is beroep op een corpus niet meer mogelijk en wordt de verdenking van een prescriptieve in plaats van een descriptieve vorm van woordenboekschrijverij wel erg sterk.
De opname van Gastin/Gästin en Bösewichtin is natuurlijk het product van een formule. Die doet me sterk denken aan de meervoudsvorming in de Foarkarswurdlist voor het Fries. Dat is een woordenlijst die uitdrukkelijk prescriptief bedoeld is – en zich dus meer kan veroorloven dan een woordenboek dat descriptief zegt te zijn – maar die wel gebaseerd is op een corpus – en de voorgeschreven norm wordt verantwoord door frequentie. In de lijst is ervoor gekozen om woorden die eindigen op een -e (sjwa, toonloze e, uh-klankje) in principe altijd het meervoud -n te geven. Generaliserend over alle woorden op -e is dat mogelijk kwantitatief te verantwoorden, maar het leidt ertoe dat meervouden als kantinen en lawinen worden voorgeschreven, die in de praktijk vrijwel niet voorkomen – spookachtige meervouden, die op basis van hun frequentie niet snel in descriptieve lexicografische werken zouden belanden. Ter vergelijking: het wetenschappelijke Woordenboek der Friese Taal noemt uitsluitend kantines en lawines.
Als zich in een lexicografisch werk spookachtige vormen als lawinen en Bösewichtin manifesteren, heeft de formule het blijkbaar gewonnen van de taalpraktijk. Dan is het woordenboek niet langer geschikt om de taalpraktijk te achterhalen, hoogstens om een systematische voorkeur van de schrijvers aan te geven. Een dergelijk prescriptivisme is niet per se erg, als de gebruikers er maar van op de hoogte zijn. En het bestaansrecht van een descriptief woordenboek voor andere doelgroepen wordt er natuurlijk niet minder van.
Foto: Pisit Heng, Unsplash
Laat een reactie achter