Een alternatief vwo-eindexamen Nederlands 2021
– Teksten bij het examen
– Vragen bij het oorspronkelijke examen
– Correctievoorschrift bij het oorspronkelijke examen
– Onze alternatieve vragen en antwoorden
Het centraal eindexamen Nederlands vwo wordt de komende jaren herzien omdat het in zijn huidige vorm al geruime tijd kritiek oogst. Die kritiek betreft onder andere de doelen die het examen dient. Welke leesvaardigheden worden erdoor getoetst, en dus ook ter voorbereiding op het examen aangeleerd in het bestaande schoolvak Nederlands?
Sommige problemen worden naar ons idee ook zichtbaar in het vwo-examen dat afgelopen vrijdagmiddag is afgenomen. Weer kwamen – als we de discussies onder leraren goed samenvatten – veel leerlingen in tijdnood omdat er te veel vragen werden gesteld. Het examen was onder andere een oefening in heel snel schrijven, en niet in proberen goed door te dringen in een tekst. Bovendien gingen de vragen er met name om over je argumentatieschema’s kunt ontdekken, en werd niet getoetst of je de teksten ook anderszins daadwerkelijk begrijpt.
Dit doet de teksten naar onze mening geen recht. De allereerste tekst in het vwo-examen van dit jaar is een column van Maarten van Rossem, genomen van diens website en vervolgens bewerkt. De vragen in het eindexamen behandelen deze tekst als louter argumentatief, als een tekst die de lezer zou willen overtuigen van een vrij wonderlijke stelling: dat historische kennis nutteloos is, maar dat het desondanks nuttig is om historicus te zijn omdat je dan weet hoe nutteloos de historische kennis is.
Dat dit een stelling is die je eigenlijk alleen op waarde kan schatten als je iets weet over de publieke persoonlijkheid van de auteur, Maarten van Rossem en meeweegt dat hij dit heeft geschreven voor zijn eigen ‘glossy’ tijdschrift. Die cruciale kanten van het verhaal worden in het examen buiten beschouwing gelaten. Zoiets geldt ook voor de ironische stijl die het betoog laat ‘zweven’ en de inhoud moeilijk doet vatten.
Het is heel onwaarschijnlijk dat er ook maar één lezer de tekst zo heeft gebruikt als de eindexamenmakers willen dat we hem lezen: als een louter serieuze, informatieve manier om ons een oordeel te vormen over de waarde van historische kennis. In plaats daarvan lijkt een belangrijke functie van de tekst een hoger opgeleid publiek te amuseren dat houdt van Van Rossems provocaties en ironie. De bestaande vragen gaan hieraan voorbij; dat zorgt ervoor dat je als kandidaat de indruk krijgt dat hier niet echt het lezen wordt getoetst zoals je dat in het dagelijks leven (of bijvoorbeeld tijdens een vervolgstudie) doet, maar je gaat baseren op examenspecifieke technieken.
Kan het anders? We hebben de afgelopen dagen (sinds het eindexamen vrijdag aan het eind van de middag werd vrijgegeven) samen een paar alternatieve vragen opgesteld over een van de examenteksten. In zo’n kort bestek is het natuurlijk niet mogelijk om een zo doortimmerd examen te maken als door een team ervaren professionals van het CvTE en het Cito in een jaar tijd wordt samengesteld. Wel hopen we hiermee een indruk te geven van wat voor vragen er óók gesteld zouden kunnen worden op het examen.
- Leesvaardigheden te toetsen die buiten het bereik van het huidige examen vallen, meer specifiek de vaardigheden om:
- een tekst in maatschappelijke en intertekstuele context te lezen;
- een tekst in mediale context te plaatsen;
- ‘diep te lezen’, in de betekenis zoals door PISA 2018 bedoeld: reflecteren op de inhoud van teksten, inhoud van teksten evalueren.
- Plannen mee te nemen voor herziening van het schoolvak die er ook al zijn, zoals van Curriculum.nu en het Meesterschapsteam. De plannen gaan uit van bredere leesvaardigheden zoals hierboven onder doel A geschetst.
- Oplossingen te bieden voor problemen die leerlingen/docenten nu hebben bij het maken van het examen:
- tijdsdruk en tijdnood, antwoorden moeten worden afgeraffeld;
- de inhoud van de gelezen teksten speelt in de vraagstelling een te geringe rol.
Om het laatste doel te bereiken, beperken we ons examen tot de tekst van Van Rossem. We stellen ons voor dat daarover enkele van de vragen uit het huidige examen worden gesteld, aangevuld met een aantal andere (onze aanvullende vragen staan hier).
De uitgangspunten voor ons alternatieve examen zijn:
1. We handhaven de opzet van het huidige examen: een tekst met vragen over de tekst. Op zich kan over die keuze ook gediscussieerd worden, net als over de vraag of waarschijnlijk in een paar uur geschreven columns nu hét leesniveau vertegenwoordigen waarop we vwo-scholieren, net voordat velen van hen naar het hoger onderwijs doorstromen, op hun leesvaardigheid zouden moeten toetsen.
2. We geven naast de gesloten vragen die het huidige examen karakteriseren ook schrijfopdrachten. Bijvoorbeeld vraag 7 (Antwoordmodel in cursief aangegeven. Met dit antwoordmodel bedoelen we geen correctievoorschrift zoals er voor het echte examen bestaat. We geven slechts een indicatie van wat we inhoudelijk als antwoord voor ogen hebben, en bijvoorbeeld geen suggesties voor normering.)
Vraag 7
De tekst van Van Rossem is geschreven voor een publiek van hoger opgeleiden.
A. – Wijs 2 tekstkenmerken aan in alinea 12 die hierop wijzen.
(1) Complexe zinsbouw: de eerste zin telt bijvoorbeeld 55 woorden met drie niveaus van in elkaar gebedde (bij)zinnen. (2) Woordkeuze: termen als pretentieus en alliantiestructuur.
B. – Herschrijf alinea 12 op zo’n manier dat deze ook begrepen kan worden door een publiek van leerlingen van groep 8. Houdt daarbij minstens rekening met de tekstkenmerken die je onder A hebt genoemd.
In 2014 was de Eerste Wereldoorlog een eeuw geleden. Sommige mensen schreven in de krant dat het ook in 2014 weer mis kon gaan. Ze vergeleken Rusland met de hoofdrolspelers van 1914. Dat er grote verschillen waren noemden ze niet. Landen zijn nu op een andere manier met elkaar verbonden. Doordat er kernwapens zijn, komt er niet zo snel meer oorlog. En Rusland is nu lang niet zo sterk als zijn vijanden in West-Europa. Waarom stond dat niet in de krant? Omdat de media mensen graag bang maken.
Om deze vraag succesvol te kunnen beantwoorden, moet de leerling iets weten over stijlverschillen en deze kunnen toepassen. Het schrijven van ‘duidelijke taal’ is een eis die steeds meer organisaties stellen; het vereist bovendien goed begrip van de oorspronkelijke tekst.
3. We bieden een provisorische oplossing voor het feit dat leerlingen weliswaar een alternatief examen krijgen, maar nog geen ander curriculum hebben doorlopen dat ze daarop voorbereidt. Ze missen mogelijk training in de aanvullende leesvaardigheden die we toetsen. We losten dat op door de vragen/instructies wat explicieter te maken. In totaal telt ons examen minder woorden, gezien doel C. Overigens zal natuurlijk de eindexamentraining wel degelijk moeten worden aangepast als er andere vragen worden gesteld.
4. Onze vragen zijn aanvullingen op de vragen die er al zijn, en die met name over de argumentatiestructuur van teksten gaan. Wel hebben we de vragen over argumentatiestructuur gekoppeld aan het bevragen van de inhoud (doel A en C). Dat heeft bijvoorbeeld geleid tot onze vraag 1 (in cursief ons antwoordmodel):
Vraag 1
Van Rossem stelt aan het eind van zijn tekst: ‘Anders dan veel leken denken, herhaalt de geschiedenis zich niet. Zeker, er zijn patronen die steeds weer opnieuw voorkomen, maar die patronen wijken op subtiele wijze van elkaar af.’ (r. 255-260).
Eerder in zijn tekst gebruikt hij een door historici veel gebruikt concept ‘de Ander’ (r. 98-101), als hij stelt dat vreemdelingenhaat in Nederland in 2015 oplaait: ‘Alle klassieke verdachtmakingen van ‘De Ander’ worden onmiddellijk van stal gehaald, zonder enig steekhoudend bewijs’.
Dat lijkt er toch op te duiden dat hij een patroon ziet: er gebeurt volgens hem in 2015 iets wat kennelijk vaker gebeurde in het verleden.
A. – Spreekt Van Rossem zichzelf tegen op deze twee plaatsen? Onderbouw je antwoord.
Antwoord ‘ja’ kan onderbouwd worden met: ‘ja, want het bestaan van zo’n concept, door wetenschappers ontwikkeld en gebruikt, en dus niet door leken, laat zien dat wetenschappers wel degelijk patronen in de geschiedenis herkennen en benoemen Antwoord nee kan onderbouwd worden met: dat het concept bestaat, en ook klassieke verdachtmakingen bestaan, dat wil nog niet zeggen dat de patronen waar dat concept op gebouwd is ook daadwerkelijk steeds dezelfde zijn.
B. – Het concept ‘de Ander’ is bedacht door filosofen, maar wordt ook veel gebruikt door historici die wijzen al lang bestaande en hardnekkige tegenstellingen tussen volkeren. Wat betekent het dat Van Rossem het concept ‘de Ander’ gebruikt in r. 98-101, als je er vanuit gaat dat de strekking van zijn betoog is dat historische kennis geen nut heeft om situaties in het verleden te analyseren?
Historici als Van Rossem analyseren kennelijk wel degelijk ook situaties zoals die zich op dit moment voordoen, en gebruiken daarbij concepten waarmee ze waarnemingen van de werkelijkheid doen en duiden. Het concept ‘de Ander’ heeft een ideologische lading: het duidt niet alleen aan dat er andere mensen zijn dan jijzelf/wijzelf, maar ook dat die jij/wij over andere mensen in negatieve zin denken (en dus bijvoorbeeld ‘verdacht’ zijn).
5. We gebruiken voor het alternatieve examen de teksten die dit jaar voor het echte examen gebruikt werden. We hebben er daarvan één vrij willekeurig gekozen, namelijk de eerste tekst van het examen, geschreven door historicus Maarten van Rossem. Dat is in sommige opzichten niet de ideale tekst om onze vragen aan te stellen, maar het maakt de vergelijking met het bestaande examenmodel makkelijker.
6. De keuze voor die tekst impliceert voor ons, zie ons doel A, dat we er bij onze vragen rekening mee hebben gehouden dat Van Rossems tekst niet (diep) begrepen kan worden:
I. zonder contextuele kennis over Nederland in 2015 (de vluchtelingencrisis) en het verschil met hoe in Nederland in 2021 over ‘de Ander’ (onder andere onder invloed van Black Lives Matter) wordt gedacht. Gethematiseerd in onder andere vraag 2:
Vraag 2
Van Rossem stelt aan het begin van zijn tekst: ‘historische kennis [is] geen enkele garantie voor een betere kijk op heden en toekomst. Het menselijk leervermogen is beperkt als het gaat om historische kennis en de emoties van de waan van de dag zijn dominant (r. 54-60).
Iets later in de tekst gebruikt hij dus het concept ‘de Ander’ om de in 2015 nijpende situatie rond de groeiende groep vluchtelingen uit het Midden-Oosten te analyseren: ‘Alle klassieke verdachtmakingen van ‘De Ander’ worden onmiddellijk van stal gehaald, zonder enig steekhoudend bewijs’ (r. 98-101).
– Waarom gebruikt Van Rossem de woorden ‘van stal gehaald’ en ‘zonder enig steekhoudend bewijs’ in zijn analyse?
Met die woorden onderstreept en benadrukt Van Rossem dat mensen emotioneel en primair reageren: ze zijn argwanend tegenover de Ander, vinden die meteen verdacht, en hebben geen behoefte aan bewijs van het tegendeel hoewel ze dat bewijs mogelijk wel uit het verleden zouden kunnen afleiden.
Het concept ‘de Ander’ is voor het eerst gebruikt om de verhoudingen tussen culturen in het Westen en Oosten te benoemen. Van Rossem typeert die verhouding hier met de woorden: ‘klassieke verdachtmakingen’. In zijn oorspronkelijke tekst voegde hij daar nog aan toe: ‘onder de vluchtelingen schuilen radicale jihadisten, ze hebben tal van gevaarlijke, besmettelijke ziekten, en natuurlijk zijn het ook de potentiële verkrachters van onze vrouwen en dochters, ware ‘testosteronbommen’, zoals de bekwame leider van de paniekzaaiers ze noemde.’ Leg aan de hand van deze passage uit wat de klassieke verdachtmakingen zijn waar Van Rossem op doelt.
Het gaat om de klassieke stereotypen en verdachtmakingen dat mensen in het Oosten meer radicaal/ongeremd zijn; minder verfijnd van lichaam en gezondheid, en beestachtiger in het toegeven aan seksuele lusten.
II. zonder kennis over Van Rossem hoe zich als persoon presenteert (iemand die graag en veel zijn mening spuit, erg relativerend en ironiserend is, op het absurdistische af, en niet altijd even consequent is als je het op de keper beschouwt. Bijvoorbeeld: de gekozen tekst gaat over Van Rossems stelling dat historici onmogelijk de toekomst kunnen voorspellen, terwijl Van Rossem zelf zijn grootste bekendheid misschien wel dankt aan het feit dat hij al een paar uur na 9/11 op de nationale TV durfde te voorspellen dat er geen WOIII uit zou breken). Gethematiseerd in vraag 6:
Vraag 6
Bekijk deze zin uit Van Rossems tekst:
– ‘Historici moeten dan wel opmerkelijk verstandige lieden zijn’ [r.12-13]
Bekijk deze twee alternatieve formuleringen van dezelfde zin:
– ‘Historici moeten dan wel opmerkelijk verstandig zijn’ [alternatief 1]
– ‘Historici moeten dan wel opmerkelijk verstandige mensen zijn’ [alternatief 2]
A.- Wat is het belangrijkste verschil tussen de oorspronkelijke zin en de twee alternatieve formuleringen? Hoe bepaalt dit mede de toon van de tekst?
Het woord ‘lieden’ in de oorspronkelijke zin komt in de alternatieve zinnen niet meer voor. Het woorden ‘lieden’, dat niet zo gebruikelijk is en ook geen onverdeeld positieve connotatie heeft in het Nederlands (denk aan ‘sommige lieden’ of ‘deze lieden’), geeft in de oorspronkelijke zin te denken: bedoelt Van Rossem dit ironisch, zet hij hiermee extra aan dat historici opmerkelijk zijn, maar dan niet meteen in een positieve betekenis van het woord? Er ontstaat afstand tussen de auteur en zijn eigen woorden.
B. – Wijs een andere formulering elders in de eerste alinea aan die eenzelfde functie heeft; geef daarvoor zelf een alternatieve formulering.
“dat kennis van de geschiedenis een nuttige zaak is”. Alternatieven: “dat kennis van de geschiedenis nuttig is”, “dat kennis van de geschiedenis iets nuttigs is”.
III. zonder kennis over de verschillende rollen die Van Rossem in het publieke debat heeft, als historicus, als columnist maar ook als zelfbenoemd adviseur en vraagbaak. Gethematiseerd in vraag 10.
Vraag 10
Van Rossem is historicus, maar ook columnist in de tekst die jullie al van hem lazen. Lees nu dit fragment uit een andere column van Maarten! die hij schreef, en waarin hij naast historicus en columnist nu ook nog adviseur van de momenteel nog te vormen Nederlandse regering is. Die de regering wil bijlichten over het ontwikkelingsproces dat Nederland de afgelopen decennia heeft doorgemaakt, van het land Nederland tot de ‘BV Nederland’.
“In Nederland is veel in orde, en bovendien is het vertrouwen in de democratie hier groot. Dat neemt niet weg dat het de afgelopen decennia slordig bestuurd is en dat aan het uitvoerend apparaat van de overheid aanzienlijke schade is toegebracht. Dat had onder andere tot gevolg dat juist de zwaksten in onze samenleving het gevoel hebben dat zij niet meer op de overheid kunnen rekenen. […] Het is daarbij vooral betreurenswaardig dat de sociaal-democratie – zeker niet alleen in Nederland – haar sociale verantwoordelijkheid ingrijpend heeft laten versloffen. Zo kon de verzorgingsstaat verrafelen en kon de overheid zichzelf laten transformeren in de BV Nederland, hetgeen in sommige kringen werd beschouwd als een soort eretitel. Het is belangrijk dit proces nader te beschouwen en te voorzien van voorbeelden van zijn beschamende, asociale resultaten. Daardoor kan duidelijk worden wat een eventueel kabinet-Rutte IV vooral niet en vooral wel moet doen, als er inderdaad afscheid kan worden genomen van de sedert de jaren tachtig vigerende beleidsagenda.”
Bron: M. van Rossem, ‘Het roer moet om’, Maartenonline 2021:4.
Wijs aan waar de drie rollen (historicus, columnist, adviseur) terug te vinden zijn in het zinnetje uit dit fragment: ‘Het is belangrijk dit proces nader te beschouwen en te voorzien van voorbeelden van zijn beschamende, asociale resultaten.’
In zijn rol van adviseur benadrukt Van Rossem hoe belangrijk het is dat de Nederlandse regering beschouwt wat hij te zeggen heeft. In zijn rol van historicus heeft hij aan dat hij dit proces nader kan beschouwen. In zijn rol van columnist geeft hij ook al meteen zijn mening over de volgens hem zeer negatieve gevolgen van het proces.
7. Van Rossems tekst biedt omdat hij een column is, relatief veel retorisch vuurwerk en relatief veel en goede aanknopingspunten voor een argumentatieanalyse, maar relatief weinig (diepgaande) inhoud. Sommige inhoudelijke opmerkingen zijn er om uiteenlopende redenen ook nog uit weggelaten door de makers van het oorspronkelijke examen. En dit terwijl we er ook het ‘diep lezen’ door leerlingen mee willen toetsen. Anders dan in het echte examen, beperken we ons alternatieve examen daarom tot 1 hoofdtekst (Van Rossem) waar we 1) de door de makers van het echte examen weggelaten inhoudelijke delen weer aan toevoegen; en 2) meerdere tekstfragmenten van andere schrijvers aan toevoegen die dieper tekstbegrip (reflectie, evaluatie) mogelijk maken. Bijvoorbeeld vraag 13.
Vraag 13
Van Rossem verwees in een passage die in zijn oorspronkelijke tekst wel voorkwam, maar in jullie tekstboekje niet, naar de Nederlandse historicus Johan Huizinga die zich in 1936 wel degelijk aan voorspellingen waagde in De schaduwen van morgen. Huizinga was een cultuurhistoricus, en doet in dit boek dus vooral voorspellingen over culturele ontwikkelingen. Lees dit fragment.
“In oudere gemeenschapsvormen schept en bedrijft het volk zelf zijn vermaak: in zang, dans, spel en athletiek. Men zingt, danst, speelt samen. In de moderne cultuur heeft zich dit alles voor het overgroote deel verschoven tot een: men laat voor zich zingen, dansen, spelen. Het passieve element neemt voortdurend toe in vergelijking met het actieve. De jeugd heeft dien cinematischen blik verworven in een graad, die den oudere verbaast. […] Door de cinema wordt een groep van aesthetisch-intellectueele perceptiemiddelen ongeoefend gelaten, wat tot verzwakking van het oordeelsvermogen moet bijdragen.
De mechaniek der moderne massaverstrooiing beteekent voorts in de hoogste mate verhindering van concentratie. Het element opgaan tot en zich-overgeven-aan vervalt bij de mechanische reproductie van het geziene en gehoorde.
De gereede visueele suggestibiliteit is het punt, waarop de reclame den modernen mensch aangrijpt en hem in zijn zwak van verminderde oordeelskracht tast. Het betreft gelijkelijk de commercieele en de politieke reclame. De advertentie roept door een pakkend beeld de gedachte aan de verwezenlijking van een wensch op. Zij belaadt dat beeld met zooveel mogelijk sentiment. Zij legt er een stemming in vast, en appelleert daarmee op een oordeelsvestiging, die zich slechts in een vluchtigen blik voltrekt. […] Zeker is, dat de reclame, in al haar vormen, speculeert op een verzwakt oordeel, en door haar buitensporige uitbreiding en nadrukkelijkheid de verzwakking zelf in de hand werkt. Bron: Johan Huizinga, ‘In de schaduwen van morgen’. “
In: Geschiedwetenschap, hedendaagsche cultuur. Verzameld werk VII. Tjeenk Willink & Zoon, Haarlem 1950, 346-347, fragment is ingekort.
A. -Welke methode heeft Huizinga om tot een oordeel over de toekomst te komen? Geef twee citaten uit de tekst waaruit die methode blijkt.
Huizinga werkt met de methode van vergelijken: hij vergelijkt het verleden met het heden om tot voorspellingen over de toekomst te komen, zie bijvoorbeeld: “In oudere gemeenschapsvormen schept en bedrijft het volk zelf zijn vermaak: in zang, dans, spel en athletiek. Men zingt, danst, speelt samen. In de moderne cultuur heeft zich dit alles voor het overgroote deel verschoven tot een: men laat voor zich zingen, dansen, spelen.” en “Door de cinema wordt een groep van aesthetisch-intellectueele perceptiemiddelen ongeoefend gelaten, wat tot verzwakking van het oordeelsvermogen moet bijdragen.”
B. Door welke culturele ontwikkelingen wordt verzwakking van het oordeelsvermogen in de hand gewerkt? Kies het rijtje dat Huizinga’s analyse het beste weergeeft, en leg uit waarom je dat rijtje kiest.
I. de opkomst van de film, de vluchtigheid van het medium film, de geringe concentratie die nodig is om een film te kijken
II. de opkomst van visuele media, de afstand die er tussen visuele beelden en de toeschouwer is, de ontvankelijkheid van de mens voor visuele indrukken.
Rijtje II biedt de beste dekking, omdat rijtje I slechts het voorbeeld geeft van een grotere ontwikkeling die Huizinga concreet maakt door naar het voorbeeld van de film te wijzen. Het voorbeeld van de reclame, dat hij ook geeft, zit niet in rijtje I. Rijtje II abstraheert van de voorbeelden film en reclame en formuleert Huizinga’s algemenere punt. Bij beoordelen van het antwoord is van belang dat de leerling ook een criterium geeft voor wat hij/zij als ‘het beste’ ziet.
C. Zijn Huizinga’s voorspellingen over verzwakking van het oordeelsvermogen door veranderende cultuur uitgekomen? Geef tenminste twee voorbeelden.
8. Het oorspronkelijke examen bevat alleen de tekstsoort ‘column’, wij brengen meer variatie in tekstsoorten om leesvaardigheden breder te toetsen. Bijvoorbeeld vraag 14:
Vraag 14
Historici en hun teksten kunnen volgens Van Rossem de toekomst niet voorspellen. Literaire schrijvers die zogenoemde ‘toekomstliteratuur’ schrijven, wagen zich er wel aan. In 2020 schreef de dichter Tsead Bruinja, het gedicht ‘Toekomstmuziek’, over de vraag hoe Nederland er na de Corona-crisis uit zal zien.
Toekomstmuziek […]
een leerling doezelt na een ruw potje voetbal
op een brancard niet geheel onprettig weg
op een cocktail van diclofenac en paracetamol.
de verpleger achterin de ambulance lacht met de chauffeur
over de puberstank in de gymzaal en vraagt
hem de naam van een goed chinees restaurant
[…] het is een zachte zomeravond ergens later,
hoeveel later zeg ik niet. we zijn inmiddels profeten, onderwijzers
en verplegers geworden. we weten wat we kunnen.
eindelijk weten we dan en daar
wat we voor elkaar betekenen.
Bron: KB
A. – Wat zegt de regel ‘hoeveel later zeg ik niet’ over de voorspellende kracht die de dichter zichzelf geeft?
De dichter wil de lezer niet de indruk geven dat hij precies weet wanneer ‘later’ is. Zegt hij het niet omdat hij het niet weet, of niet wil zeggen? Dat blijft door de formulering enigszins in het midden.
B. – De dichter had dit zinnetje ook niet op kunnen schrijven en het vaagjes op ‘later’ kunnen houden. Waarom heeft hij het toegevoegd, wat is het effect van de toevoeging?
Het zinnetje vestigt de aandacht op het feit dat wat er beschreven wordt in de toekomst speelt, en dat de dichter bij die toekomst al een beeld heeft (dat hij met de lezer wil delen).
Melchior Vesters zegt
Superleuke vragen! Het onderdeel formuleren & stijl (waarin de behandeling ironie een veel grotere zou mogen krijgen dan nu), dat momenteel in het SE-deel zit, zou flink geholpen zijn als het op deze wijze op het CE werd getoetst. Nu nog een didactiek ontwikkelen en genoeg trainingsmateriaal, dan kan het hopelijk over enkele jaren staande praktijk worden.
Overigens ben ik niet tegen de leesvaardigheid die op het CE wordt getoetst. Dat (mijn) leerlingen dit jaar in tijdnood kwamen, zegt niets over de kwaliteit van de vragen; ik was er op zich niet ontevreden over. Wel zou ik het fijn vinden als de huidige zakelijke leesvaardigheid verschuift naar het SE-deel en (dus) uit het CE-deel verdwijnt.
Vorig jaar hadden we een lange discussie met Bonset over validiteit en betrouwbaarheid. Inmiddels vraag ik me af: wat maakt het eigenlijk uit of het CE maximaal valide en betrouwbaar is? Die eisen worden niet/in veel mindere mate gesteld aan de SE-onderdelen. Als we zakelijke leesvaardigheid in het SE-deel stoppen en stijl/literatuur/schrijven o.i.d. in het CE, wordt gemiddeld genomen de validiteit en betrouwbaarheid van het cijfer voor Nederlands op het diploma (en daar gaat het toch om?) echt niet minder. Vermoedelijk zelfs beter, want als we bijv. jullie stijlvragen op het CE hebben, moet er meer werk worden gemaakt van een systematische didactiek + training van de beoordelaars.
Helge Bonset zegt
Beste Melchior, ik citeer:” Wat maakt het eigenlijk uit of het CE maximaal valide en betrouwbaar is?” Antwoord: dat het zonder dat geen centraal examen meer is. Als dit niet direct evident voor je is, geeft de literatuur over toetsing en examinering vast wel helderheid.
Melchior Vesters zegt
1. Beste Helge, vraag bij de redenatie ‘Een CE zonder maximale v&b is geen CE’. Wat zeg je dan over oudere CE’s Nederlands, uit tijden dat er nog een aparte zitting schrijfvaardigheid was, of zelfs uit de tijd dat er nog een samenvatting moest worden geschreven? Die oude CE’s zijn minder v&b dan het huidige; moeten we concluderen dat het vroeger geen ‘echte’ CE’s waren?
2. Ik snap de wenselijkheid van v&b en ik snap het verschil tussen SE (grotere vrijheid in uitvoering) en CE (voor iedereen dezelfde vragen, dezelfde norm). Ik licht bij dezen mijn voorstel toe om zakelijke leesvaardigheid niet meer in het CE te toetsen, alleen nog in het SE. Mijn redenen voor dit voorstel:
A. Ik streef ernaar om de v&b bij de toetsing van het héle examenprogramma te verbeteren. Wat betreft zakelijke leesvaardigheid zit het – na decennia eraan sleutelen – nu wel snor; de aandacht moet m.i. nu gaan naar het verbeteren van andere onderdelen, bijv. stijl en literatuuranalyse.
B. Ik acht het wenselijk dat onderdelen zoals de twee bovengenoemde op het CE worden getoetst. Niet alleen zal hierdoor de v&b van deze onderdelen een impuls krijgen, ook garanderen we dan dat deze onderdelen überhaupt op een behoorlijk niveau worden gerealiseerd. Je kent mijn kritiek dat bijv. literatuur in het gehele vak (CE+SE) veel te licht weegt en zakelijke leesvaardigheid veel te zwaar – wat ertoe leidt dat dit op scholen zelfs in het SE wordt getoetst.
Mijn voorstel is dus bedoeld om dit probleem aan te pakken: het primaat leggen bij de eis van maximale v&b op het CE heeft tot gevolg dat één onderdeel – datgene met de hoogste v&b – veel te zwaar weegt en dat andere onderdelen daardoor ondermaats worden gerealiseerd. Afgaande op mijn praktijkervaringen zeg ik: de huidige situatie is (op een aantal scholen) in strijd met het examenprogramma.
Dan over de uitvoerbaarheid van mijn voorstel. Als je zakelijke leesvaardigheid in het SE-deel stopt, loop je het risico dat scholen het op hun eigen manier gaan toetsen en dat hierdoor de v&b van dit vakonderdeel naar beneden gaat. Toch denk ik dat dit niet zal gebeuren, mits het Cito elk jaar examens blijft maken zoals de huidige (alleen misschien wel in versies van 90 minuten, dat is logistiek makkelijker uit te voeren; liever 2×90 dan 1×180 denk ik). Ik vermoed dat docenten graag gebruik blijven maken van het Cito-materiaal!
Je zou gebruik van het Cito-materiaal misschien zelfs kunnen verplichten. Jij kan tegenwerpen dat dit de vrijheid van het SE-deel aantast. Hiertegen breng ik in dat het niet zo’n grote schending van de vrijheid is, en in de praktijk amper tot verschil zou leiden. Docenten maken nauwelijks eigen toetsen op het gebied van zakelijke leesvaardigheid: het zijn altijd methodetoetsen (onderbouw) of oude examenteksten (bovenbouw). Ik denk dus dat niemand protesteert als er wordt verplicht om Cito-materiaal te gebruiken voor de SE-toetsing van zakelijke leesvaardigheid, maar een enquête is zó gemaakt.
Tot slot een korte reactie op Van de Kerkhof: “Vraag (in een centraal examen leesvaardigheid althans) zo min mogelijk naar zaken buiten de teksten om.” Mee oneens, deze eis is er alléén eentje behorend bij zakelijke leesvaardigheid (waarbij je de rol van voorkennis van een onderwerp wilt minimaliseren omdat het je om inzicht in de tekststructuur gaat). Voor andere onderdelen hoeft deze niet op te gaan. Kijk bijv. naar het examen Grieks van dit jaar: bij meerdere vragen is de opdracht “Baseer je antwoord op de achtergronden bij de teksten die je voor dit examen gelezen hebt.” Het kán dus wel, bij examenvragen een beroep doen op culturele voorkennis.
Ik ben nog steeds voorstander van een CE literatuuranalyse waarvoor lln. verplicht enkele boeken/teksten moeten voorbereiden (een praktijk die in Frankrijk niet ongebruikelijk is). Is bij het volgen van Van de Kerkhofs tips een dergelijk examen ooit haalbaar?
Alex van de Kerkhof (oud-examenmaker) zegt
Graag zou ik de onmiskenbaar getalenteerde examenmakers in de dop een paar suggesties willen doen:
. Maak de vragen vooral niet te moeilijk, dat wil zeggen: zorg ervoor dat bij voorkeur iets meer dan de helft van de kandidaten het goede antwoord weet te geven. De kandidaten zijn prille volwassenen, maar zijn nog niet academisch gevormd.
. Zorg dat de vragen voor de kandidaten leesbaar blijven. Het is moeilijk bij al te lange inleidingen de concentratie vast te houden. Stelregel is dat de vragen zelf geen puzzel mogen zijn. Zorg ook dat de beoogde antwoorden goed aansluiten op de gestelde vragen.
. Vraag (in een centraal examen leesvaardigheid althans) zo min mogelijk naar zaken buiten de teksten om. Daar hoort ook bij dat vragen over de bedoelingen van de schrijver problematisch kunnen zijn, omdat die bedoelingen zelden met zekerheid te achterhalen zijn. Goede stelregel is dat de antwoorden in de aangeboden tekst(en) zelf te vinden moeten zijn. Vragen naar de bedoelingen van de examenmakers zelf zijn, hoe geestig bedoeld ook, niet geschikt. Humor in examens wordt sowieso zelden opgemerkt: parelen voor de zwijnen.
. Geef in de vraagstelling niet weg wat de kandidaten zelf moeten ontdekken. Dus vragen met formuleringen als ´de strekking van de tekst is …´ zijn per definitie ongeschikt. Vragen naar de strekking of de hoofdgedachte van de tekst zijn logischerwijs de belangrijkste.
. Zorg dat van elke vraag het toetsdoel herleidbaar is. Als dat troebel is, schrap dan het concept. Als het de bedoeling is ook schrijfvaardigheid te toetsen, in het bijzonder misschien ´gedocumenteerd schrijven´ (of een aspect ervan), moet dat eerst (door de opdrachtgever) in de toetsmatrijs worden opgenomen. Dat kan er dan toe leiden aan te bevelen dit onderdeel uit het schoolexamen te halen, want overlap tussen schoolexamen en centraal examen is natuurlijk, uit het oogpunt van overbelasting, niet gewenst.
. Lever de concepten voortaan gerust aan met een (concept-)scoremodel, inclusief deelscores. Daaruit is vaak goed op te maken om welke elementen het de indiener van het concept werkelijk te doen is en het geeft de correctoren houvast. Bedenk ook dat de kandidaten zelden de formuleringen geven die de bedenkers van de vraag verzonnen hebben. Een goede stelregel is – hoe gek het ook klinkt -, eerst met het gewenste antwoord te beginnen, en dan pas de bijbehorende vraag te construeren. Het verdient aanbeveling de antwoorden in leerlingentaal te formuleren.
. Huiswerk voor de volgende keer: nieuwe teksten zoeken (bedenk dat ze een paar jaar houdbaar moeten zijn) en vooral ook letten op geschiktheid voor bevraging op het juiste niveau. Ps. Vergeet niet tijdig je declaratieformulier in te leveren.
.
Helge Bonset zegt
De reactie van Alex van de Kerkhof onderschrijf ik. Nog een paar aanvullende suggesties:
– Maak een examen dat binnen de gegeven tijd valt te maken. Anders dan de opstellers denken, zullen vwo-leerlingen alleen voor de vragen bij deze ene tekst aan 3 uur nauwelijks genoeg hebben.
– Maak een examen waarvoor de gemiddelde vwo-leerling een voldoende kan behalen. Daarvan is bij dit examen geen sprake.
Wanneer de opstellers het bovenstaande niet geloven, is een pretest in eén willekeurige klas vwo-leerlingen waarschijnlijk voldoende om hun het tegendeel te demonstreren.
Overigens mijn waardering voor het oorspronkelijke vwo-examen Nederlands van dit jaar, waarvan dit alternatieve examen geen verbetering is.
Marc van Oostendorp zegt
Als jij ineens zou zeggen dat ons werk een verbetering was in vergelijking met het oorspronkelijke examen, zou ik geloof ik de vragenlier aan de wilgen hangen, Helge. In dat verband vind ik de mildheid van deze kritiek enigszins verontrustend.
We hebben deze tekst in een weekeinde gemaakt, en daarin was helaas geen ruimte voor een pretest. Bovendien zou die pretest natuurlijk moeten worden uitgevoerd met een groep die enigszins is voorbereid op dit type examen – dat mensen het beter doen op de huidige vragen als dat is waar ze jarenlang op getraind zijn, is geen raadsel. Ook zeggen we in de tekst zelf dat we het beter vinden om het met minder teksten te doen en daar wat dieper op in te gaan; het is dus niet de bedoeling om deze exercitie met drie te vermenigvuldigen (wel om haar uit te breiden met enkele van de vragen zoals ze nu worden gesteld).
Dit alles geldt ook het commentaar van Van de Kerkhof. We pretenderen niet dat we in een regenachtig weekeinde alles net zo kunnen dichttimmeren als een heel team docenten en examenmakers in een jaar tijd. Als dat het enige commentaar is, haal ik er mijn schouders over op. Bij een echt examen moet je natuurlijk aandacht aan dat soort kwesties besteden. Wel hebben we laten zien dat zélfs op basis van de geboden teksten je ook vragen kunt stellen waarin leerlingen kunnen laten zien dat ze die teksten gelezen hebben en niet dat ze er een aantal schema’s in kunnen herkennen.
Alex van de Kerkhof zegt
Schema´s zijn staketsels. Ze kunnen houvast geven bij met maken van samenvattingen, bij het maken van schematische aantekeningen bij luistercolleges, bij het maken van voorbereidende notities voor een spreekbeurt, bij het grondig en kritisch analyseren en beoordelen van schriftelijke en mondelinge betogen, bij het opzetten van een nieuw artikel, bij het opstellen van een ingezonden brief, bij, ach, het is te veel om op te noemen. Schema´s blootleggen in een zakelijke tekst is tot op zekere hoogte vergelijkbaar met een gedicht analyseren op rijm of metrum, een literaire tekst op retorische middelen. Toegegeven: gortdroge kost, die pas tot leven komt in combinatie met de inhoud.
Helge Bonset zegt
Juist Alex, mooi verwoord!