Het Nederlands wordt tegenwoordig gezien als een taal met twee centra: één in Nederland en één in Vlaanderen, en voorzichtig beginnen mensen ook te zien dat er in Paramaribo nóg een centrum ligt. Het is nog niet zo lang geleden dat officiële en minder officiële instanties zowel in Nederland als in Vlaanderen slechts één centrum erkenden: het enig goede Nederlands werd gesproken in Nederland.
En voor veel mensen is die periode nog lang niet voorbij. Zeker voor veel Nederlanders niet, die over de hele kwestie nauwelijks nadenken en er als vanzelfsprekend vanuit gaan dat hun taal het centrum is.
Case study
In een interessant artikel in het tijdschrift Dutch Crossing laat de Leuvense neerlandica Elke Brems zien hoeveel we kunnen leren over dit soort min of meer onbewuste taalpolitiek door te kijken naar vertalingen. Nederlandstalige lezers, zegt Brems, zijn zo internationaal georiënteerd dat vertalingen net zo goed als onderdeel van de Nederlandse literatuur kunnen worden beschouwd. Op oorspronkelijk werk hebben ze voor dit soort onderzoek vóór dat vertalingen soms worden overgedaan. Dat de nieuwe roman van Hanna Bervoets wordt uitgegeven in een aparte editie voor de Vlaamse markt is vooralsnog ondenkbaar.
Maar bij vertalingen gebeurt zoiets wel. Als belangrijkste case study neemt Brems het Jungle Book van Rudyard Kipling dat in ons taalgebied in de afgelopen 100 jaar drie keer vertaald werd: eerst in 1934 door M. en J. Duyvewaert (uitgegeven bij Die Poorte), toen in 1992 door Ernst van Altena (uitgegeven bij Facet) en tenslotte in 2015 door Arthur Wevers.
Klassiek, tijdloos Nederlands
De eerste vertaling was expliciet ‘Vlaams’. De Vlaams-nationalistisch gezinde uitgever van Die Poorte meende dat het noordelijke Nederlands “vaak niet stroken met den romantischen aard van ons volk” en streefde daarom naar vertalingen “naar Vlaamsche aard”. In datzelfde noorden werd de vertaling betrekkelijk gunstig ontvangen al meende bijvoorbeeld de recensent van De Groene Amsterdammer wel opmerkingen te moeten maken over die taal: ” ‘De Noorderling die niet vertrouwd is met het Vlaamsche idioom zal misschien hier en daar op een zinswending stooten die hem gewrongen voorkomt, maar inderdaad sluit het soepele simpele Vlaamsch van dezen tekst zoo prachtig aan bij Kiplings taal dat het lezen een genot is.’”
Ook de tweede vertaling verscheen, bijna 60 jaar later bij een Vlaamse uitgever, Facet, maar nu was de vertaler, Ernst van Altena, een Nederlander. Facet lijkt ook expliciet het doel te hebben gehad om de Nederlandse markt te kunnen bedienen, wat ook is gelukt. Een Vlaamse observator merkte weliswaar op dat brousse nu in de vertaling ‘vervangen’ was door oerwoud en jungle, maar over de vertaling zijn verder ook aan Vlaamse kant geen klachten.
De laatste vertaling verscheen bij een uitgever die aan de Prinsengracht gevestigd was, zoals Brems expliciet vermeldt: het centrum van het centrum van de Nederlandse literaire wereld. De vertaler verklaarde dat hij geen kennis had genomen van de eerdere vertalingen en dat hij had gestreefd naar “een soort klassiek, tijdloos Nederlands. Ik schrijf bijvoorbeeld over de vermetelheid van de man en verzengende junglehitte.” Dat dit klassieke, tijdloze Nederlands het Nederlands van Nederland was behoefde voor niemand vermelding: het privilege van het centrum, het enige centrum in de ogen van degenen die er wonen.
Laat een reactie achter