
Eigennamen kun je vergelijken met wijzende vingers. Ze hebben nauwelijks betekenis van zichzelf, maar ze verwijzen naar een bepaalde persoon. Er is, waar het voornamen betreft, maar één aspect waarop een naam vaak wel iets betekent: dat van gender. Meisjesnamen zijn anders dan jongensnamen. En daarbij geldt niet alleen dat je voor iedere individuele naam moet leren of hij geschikt is voor jongens of voor meisjes, maar je kunt zelfs aan de vorm van een naam vaak zien voor wel gender ze gebruikt worden.
De populairste jongensnamen waren in 2020 in Nederland Noah, Sem, Liam/Lucas, Daan, Finn, Levi, Luuk, Mees, James, Milan en de populairste meisjesnamen Emma, Julia/Mila, Tess, Sophie, Zoë, Sara, Nora, Yara, Eva, Liv. Meisjesnamen zijn (iets) korter en jongensnamen eindigen vaker op een medeklinker. Als je namen verzint zullen veel mensen er een gender bij bedenken: Klak is waarschijnlijk een jongen, Klukie een meisje.
Latijn
Er zijn ook wel theorieën over waarom die verschillen er bestaan. Die theorieën zijn vaak wat impressionistisch: klinkers zijn ‘zachter’ en passen daarom meer bij meisjes. De Berlijnse onderzoekers Tanja Ackermann en Christian Zimmer probeerden het wat systematischer uit te zoeken. Ze berichten erover in het tijdschrift Linguistics.
Ackermann en Zimmer keken naar twee samples van talen: een groep met alleen Indo-Europese talen (Bulgaars, Deens, Duits, Engels, Frans, Pools, Roemeens, Spaans) en een diversere groep (Duits, Frans, Hebreeuws, Hongaars, Japans, Mandarijn, Pools, Turks). Ze keken steeds in hoeverre verschillen tussen jongens- en meisjesnamen op dezelfde manier gemaakt werden tussen talen in een groep. Het is niet heel verbazingwekkend dat de overeenkomsten groter waren voor de (Indo-)Europese groep. Die talen worden gesproken in culturen die op elkaar lijken. Dat in het Latijn veel meisjesnamen eindigden op een –a en dat veel Europese talen namen uit die traditie genomen hebben, heeft een model gezet.
Namenvoorraad
In de grotere groep was er eigenlijk maar één betrekkelijk duidelijke factor: meisjesnamen hebben vaker een zogeheten ‘hoge’ klinker zoals ie, uu of oe (waarbij de mond relatief gesloten is) dan jongens-namen. De redenering is dat die hoge klinkers geassocieerd worden met kleine wezens (muizen piepen) en vrouwen gemiddeld relatief kleiner zijn dan mannen. Die associatie is dan kennelijk universeel, al is het aantal talen waarin dit onderzocht is nog betrekkelijk klein en waarschuwen Ackermann en Zimmer dat ook hier een culturele component een rol kan spelen en beschavingen waarin het relatieve lengteverschil tussen de geslachten een minder belangrijke rol speelt, mogelijk ook hun namenvoorraad anders verdelen.
“meisjesnamen hebben vaker een zogeheten ‘hoge’ klinker zoals (…) oe”
Dat is ’n foutje? Het artikel zegt dat mannelijkheid universeel associeert met non-palatal vowels en vrouwelijkheid dus met palatal vowels, die voor en hoog in de mond worden uitgesproken. De oe (van Koen) is non-palatal.
De associatie is misschien directer te verklaren met het maken van een klein mondje om zaken aan te duiden die klein, piepend, etc. zijn. Het is dan meer mondmimiek (zoals bij pingpong en het knikje van je neus bij ‘knik’).