Over ‘De plasserparadox’ van Nick J. Swarth
Wat maakt één van de vele honderden boeken die jaarlijks verschijnen tot een schitterend boek, dat zich weet te onderscheiden? Allereerst, denk ik, de stijl: de stijl moet meeslepen, schitteren, onontkoombaar zijn; ten tweede wil je dat een roman (of ook poëziebundel) je iets openbaart over aspecten van de wereld waarin je leeft; ten derde wil je dat je eigen leefwereld er na de lectuur – al is het maar een klein beetje – anders uitziet dan voordien (of dat nu beter is of zelfs slechter). Een roman die op alledrie die punten glansrijk slaagt is 1980: de plasserparadox, van de Tilburgse beeldend kunstenaar, musicus en dichter Nick J. Swarth.
Want laat ik maar meteen beginnen bij de conclusie: gast, wat heeft Swarth een tof boek geschreven! Ik ga het niet spannender houden dan het is. Ik heb De plasserparadox achterelkaar gelezen en, deze weken, herlezen en alleen maar bewonderend zitten kijken naar dit tableau de la troupe van een club maatschappijbewuste jongeren anno 1980, gegroepeerd rond de lokale PSPjg – de jongerenafdeling van de PSP, de Pacifistisch Socialistische Partij – in ‘X-burg’, waarin het zeer weinig moeite kost om de fabrieksstad Tilburg te herkennen. De plasserparadox, eerste deel van een trilogie, speelt zich af in de eerste vier maanden van het jaar. Het eindigt op de dag van de ongeregeldheden in Amsterdam bij de kroning van Beatrix tot koningin.
Herkenbaar tijdvak
Met noemen van het jaartal ‘1980’ wordt natuurlijk duidelijk dat het boek wortelt in een herkenbaar tijdvak. Dat leidt meteen tot een, overigens, ondergeschikt vierde aspect bij (mijn) appreciatie voor een roman: herkenning. Zelf was ik kort na de tijd dat de roman zich afspeelt, ergens in 1981 of ’82, betrokken bij de oprichting van de PSP-jongeren in Nijmegen en alleen daar zie ik al veel overeenkomsten. Meer dan fabrieksstad Tilburg was (en is) Nijmegen eerder een studentenstad, wat zijn effect had op het karakter van de plaatselijke PSP-afdeling. Na Amsterdam was die in Nijmegen de grootste van het land en, trots wapenfeit, in de arbeiders-, migranten- en studentenwijk Bottendaal behaalde de PSP als enige in Nederland bij verkiezingen zelfs de absolute meerderheid.
De plaatselijke Nijmeegse context was verder niettemin erg vergelijkbaar met wat Swarth schetst voor Tilburg (X-burg, moet ik natuurlijk zeggen): een schier onaantastbaar CDA (eigenlijk: KVP) dat als Japanse duizendknoop woekerde tot ver in de wortels van alle maatschappelijke geledingen (van de Prins Carnaval, de schoolbesturen tot aan de voorzitter van de Openbare Nutsbedrijven), en dat, uitgaande van een soort gezond-verstand-katholiekige mainstreamideologie, trachtte alles wat links, alternatief, of op andere gronden bezorgd was over het voortbestaan van de aarde, te marginaliseren, geruggesteund door een grote gemeenteraadsfractie en college als vaste burcht, en de lokale pers (zijnde één dagblad) onvoorwaardelijk aan haar zijde.
Maar het zijn niet – of: niet alleen – dat soort herkenbaarheden dat De plasserparadox voor mij tot zo’n fascinerende roman maken. Wat Swarth overtuigend en met alle kleuren en finesses van het palet schildert, is het groepsbeeld van een jonge generatie die begin jaren tachtig haar weg zocht in een nog altijd muf en burgerlijk Nederland. Natuurlijk was, zoals we in de geschiedenisboeken lezen, de verzuiling voorbij, was het vasthouden aan de eigen zuil en de trouwe kerkgang verleden tijd, maar al te vaak wordt onderschat hoezeer de bijbehorende denkwereld en politieke praktijk zeer lang zeer latent nadruppelde. Zo rond 1980 was – moet ik zeggen: in de provincie? – de strijd naar de ontzuiling bepaald nog niet gestreden. Nijmegen was in dat opzicht hooguit een beetje atypisch, omdat zich hier de CDA-baasjes in 1981 in hun vurenhouten zelfgenoegzaamheid lelijk verkeken op de realiteit, en tot hun stomme verbazing plots de hele bevolking tegenover zich zagen, toen ze prima bewoonbare huizen wensten te slopen voor de bouw van een parkeergarage, op instigatie van de lokale middenstand. Tot die tijd had de partij (en haar voorganger KVP) zo goed als de absolute meerderheid in de raad. En nu luisterde dat stomme stemvee plots niet meer.
Tussengeneratie
Het was een gepolariseerde tijd, dát zagen de geschiedschrijvers wel goed. Maar er was een tussengeneratie, en zo ervoer ik dat ook, tussen de linkse hippies die stilaan de een na de ander hun weg vonden naar een rustplek langs de lange weg door de instituties, en daartegenover de bazen en baasjes, wethouders en voorzitters, die op elk niveau, hun haar weliswaar in de nek wat langer gegroeid, de bakkebaarden aanwezig maar netjes getrimd, wat verplichte danspasjes richting progressiviteit deden, maar feitelijk bleven wie ze altijd waren geweest.
En daartussenin bevonden zich dus, zowel in Nijmegen als Tilburg, de jongeren die Swarth ten tonele voert: in zijn roman zijn het de ‘zesentwintig’, niet toevallig het aantal letters van het alfabet. Ik heb niet nageteld of Swarths groepsportret inderdaad zesentwintig personen bevat (het zou me niet verbazen), maar ik denk vast te mogen stellen dat er een centrum is van drie hoofdpersonages: Biel, Ratel en Dr. Pink, over wie we door de hele roman heen de meeste wederwaardigheden beschreven zien, in samenhang met frequenter of minder frequent opduikende andere X-burgse jongeren: jongens en meiden die de PSP-werkwinkel bezoeken, op de pedagogische academie zitten of in hun eindexamenjaar, maar allemaal eigenlijk helemaal niet weten wat ze moeten met hun leven.
Eerder werd voor jongeren zoals zij al de ‘no future’-generatie als etiket genoemd, en frappant is inderdaad hoe vaak Swarth aangeeft dat zijn personages geen idee hebben waarom ze doen wat ze doen. Mijzelf lijkt eigenlijk een andere passage uit ‘Anarchy in the UK’ van ‘The Sex Pistols’ (waar dat doorgeclicheerde ‘no future’ vandaan komt) veel toepasselijker voor de personages in De plasserparadox, én voor deze hele tussengeneratie: ‘I don’t know what I want but I know how to get it’.
Neem de scene waarin graffiti-artist dr. Pink aan een vriend het eerste nummer laat horen van ‘The image has cracked’, de debuut-LP van punkband ‘Alternative TV’. Swarth stelt zelf vast: ‘De plaat opent met een allesbehalve punkachtige riff’. Inderdaad is ‘Alternatives’ een negen minuten durend nummer, bestaande uit een monotone drum en basriff (en synthesizer-uithalen van Jools Holland) , vastgelegd tijdens een liveoptreden in de Londense 100 Club. ‘Gaat dit ergens heen?’ informeert Pinks vriend voorzichtig. En het gaat inderdaad ergens heen. Mark Perry, zanger van de band, nodigt namelijk mensen uit het publiek uit: ‘This is the part of the show where we ask members in the audience to come up on stage and say what they want about a particular subject’. Een soort punkvariant op Hyde Park. Maar de uitnodiging om op de zeepkist te klimmen resulteert in geschreeuw, chaos en ruzie. Allemaal te horen op de plaat, inclusief de reactie van Perry: ‘Right! You stupid bastards! Off the stage! Right, look, one of you people gets a change to say something and what happens? There’s a fight!’
Typerend voor 1980 is Swarths beschrijving van hoe dit aanhoord wordt.
Pink glundert.
– Dat is toch briljant. In plaats van in je oor te springen met ’n kwieke punkdeun openen ze met ’n curieuze getuigenis. Als het al geen sardonische aanzegging is en ’n veeg teken. Hoeveel vertrouwen heeft zo’n Mark Perry nu helemaal, ik bedoel, in de toekomst van z’n generatie als ie op z’n debuutalbum deze track vooraan zet?
Op weg naar nergens
De personages in De plasserparadox vallen regelmatig ten prooi aan dit soort overwegingen van perspectiefloosheid, soms cynisch, soms berustend, veelal neutraal:
Voor zover Emiel de B. zich kan herinneren, heeft hij nooit geloofd in een toekomst. Niet dat hij zich veel herinnert. Hij geeft geen zier om het verleden. Het verleden is een vis die zwemt in troebel, pikzwart water. […] Het is altijd nu. Nooit later. Nooit wat was. Altijd nu.
Deze levenshouding verklaart ook de opbouw van deze meer dan vierhonderd pagina’s tellende roman (eerste deel van een drieluik, bovendien). Vorm en inhoud zijn één: er is geen begin of einde, geen spanningsopbouw of plot: het verhaal zet zich voort, vertelling na verteling. Ik moest meermalen denken aan de, inmiddels veelgeciteerde, typering van De Kapellekensbaan die Louis-Paul Boon zelf ooit gaf: ‘een roman waarin ge alles holderdebolder uitkeert, kwakt, gelijk een kuip mortel die van een stelling valt’. Of om Swarth zelf te citeren in De plasserparadox, in een zin die boek en personages samenbrengt: ‘Net als dit verhaal gaat Emiel de B. nergens heen’.
Het gaat nergens heen en gaat over alles. Waarom is dit dan toch zo’n prachtboek? Allereerst door Swarths stilistische vernuft: hij gebruikt allerlei register- en perspectiefwisselingen en heeft een prachtige, beeldende soms balorige maar altijd rake toon. Daarbij zit het boek boordevol met interteksten, van Asterix tot T.S. Eliot, van Paul van Ostaijen tot Johan Joos, van de sitcom ‘Wordt u al geholpen’ tot Mies Bouwman, en met natuurlijk heel veel (vaak impliciete) verwijzingen naar muziek uit die tijd: Joy Division, Stranglers, PIL, maar ook Gruppo Sportivo, Dexys Midnight Runners, Fischer-Z en Bronski Beat. Die verwijzingen zetten de tijdsgeest in de verf en zijn meteen een verbindende factor die bewijst dat de auteur niet (alleen) maar wat aanrommelt. Over wie of wat de auteur wil of is, doet Swarth overigens, vroeg in het boek, al een fascinerende uitspraak:
Nu denkt u: wat lult die gast? Of om te beginnen: wie spreekt hier? Is het de hoofdpersoon, die Biel? Is het een nog niet nader geïntroduceerd personage? (…) Of is het godbetert schrijver dezes, die als een alwetende god boven zijn eigen bolus hangt, ongegeneerd de geur savourerend?
Waarom lijkt een raaf op een schrijftafel? Het is de vraag of degene die doorleest ook maar een spat wijzer wordt. Hier geen wulpse quotes uit premature besprekingen, geen wellustige blurb, geen handreiking, niks. Vaar mee of haak af. En voor wie afhaakt: tabee! Misschien zien we elkaar weer als de kalveren preken en de uilen op het ijs dansen.
Op driekwart van De plasserparadox dient zich, volledig out of the blue, (opnieuw) de (een) auteur aan, dit keer genaamd ‘Féin O’Main’. Hij oogt als de duivel van de Rolling Stones, in een hoofdstukje dat ‘Weinig sympathie voor Féin O’Main’ getiteld is: ‘Maar staat u me toe dat ik mezelf voorstel’. Mogelijke strubbelingen van zijn lezers begrijpt hij wel:
Ik snap dat het moeilijk is om toe te geven dat u zich al 100.000+ woorden lang afvraagt: wat is dit in godsnaam voor een geschrift? […] Getergd vraagt u zich af: wat moet ik met dit week gewauwel over een groep kinderen? Waar is de kop, waar is de staart? Het gaat maar door en door en door. Er is toch zeker wel ergens een redacteur die een kopie heeft liggen van ‘Hoe schrijf ik een boek: een stappenplan’? Schrijven kun je toch leren? Doe me een plezier!
Waarna Féin O’Main het rookgordijn eigenlijk alleen nog maar wat ondoordringbaarder maakt, op de pagina’s die volgen: ‘Ik ken geen begin, ik ken geen einde. […] In mij valt geen samenhang te ontdekken. […] Ik ben overal en voor iedereen iets anders. Meer kun je ook niet verwachten op een planeet die in zeven dagen inelkaar is geflanst.’
Titel
De plasserparadox is een boek dat duidelijk ‘van binnenuit’ beschreven is: Swarth kent de stad (waar hij geboren is) op zijn duimpje en is duidelijk vertrouwd met de wereld van zijn protagonisten. Er zijn, denk ik, niet zo heel veel boeken over die periode die vanuit dit perspectief geschreven zijn. Natuurlijk is er Kraker Jack van Diana Ozon, Plaatstaal van Natasha Gerson of (het danig onbekend gebleven prachtboek) Charges van Irun S. Maar vaker zie je dat de gebeurtenissen rond de tegenbewegingen van de jaren tachtig hooguit als achtergrond fungeren, zoals de Piersonrellen in Sluitertijden van Jan Stassen. En dat geldt zeker ook voor A.F.Th. van der Heijden die de periode het nadrukkelijkst als decor gebruikte.
En wat die laatste betreft: ik heb de stellige indruk dat er een onzichtbaar linkje is met Van der Heijdens ‘Tandeloze Tijd’-reeks en De plasserparadox, en dat leidt meteen naar die rare maar ook fascinerende titel van Swarths roman. Aan de uitleg van de ‘plasserparadox’ wijdt hij een paar pagina’s. Hij schetst hoe rond de wereldbol allerlei mannen in de loop van dezelfde avond een plas moeten doen: in Kamtsjatka, Sydney, Beijing, Berlijn, Dakar, San Francisco.
Hier nu volgt de paradox. Hoewel de plassers na elkaar plasten, werd het steeds vroeger, gloorde er na drie kwartier waarin we de aarde rondden desondanks een nieuwe dag en zijn we gelijktijdig weer terug bij af. Zo drukt het mensdom zich heldhaftig door de dagen in kleine én grote boodschappen, aan opperste verwarring ten prooi.
Het plassen als motief past in een verhaallijntje over de ‘kruikenzeikers’, zijnde de bijnaam van de Tilburgers tijdens de carnaval. Daarnaast kun je, denk ik, de conclusie van de plasserparadox zien als symbolisch voor de (om het met Sartre te zeggen) situatie van Swarths romanpersonages: ze komen (en willen) uiteindelijk allemaal geen stap vooruit. Maar vooral denk ik dat Swarth een parodie en/of ironische zinspeling presenteert op A.F.Th van der Heijdens breed uitgemeten studentikoze intellectualistische quasi-filosofie over het verlopen van de tijd, die geformuleerd wordt als het ‘leven in de breedte’, die zijn hoofdpersonage en leeftijdsgenoot Albert Egberts uitdraagt.
Kids today
Nadenkend over Swarths jongeren, kwam ik uiteindelijk ook te peinzen over de huidige generatie die nu hun leeftijd heeft. Dat zouden de scholieren en studenten zijn die nu ‘woke’ genoemd worden. Genoeg aanleiding in De plasserparadox om die vergelijking te maken: het zijn allemaal linksgeoriënteerde jongeren, met grote interesse in het maatschappelijk gebeuren, en ook qua seksuele voorkeur passeren bij Swarths personages alle smaken de revue: homo, hetero, bi en transseksueel, vaak meerdere variëteiten afwisselend in één persoon. Frappant is dat de, anno 2021 zo prangende identiteitsvragen (wie of wat ben ik binnen het LHBTQ+-spectrum?) , totaal geen rol speelt bij hen – althans niet als probleem of als te bediscussiëren vraagstuk. Wat houdt ze, in alle uitzichtloosheid, dan wél bezig? De grote (‘grote’) wereldproblemen. Oeganda, de Centraal-Afrikaanse republiek, Nicaragua, demonstraties tegen kernenergie, de Russische inval in Afghanistan, natuurlijk ook politieke machinaties van landelijke of plaatselijke VVD- of CDA-politici, of docenten op de pedagogische academie en, ook niet onbelangrijk, het exacte ideologische onderscheid van de PSP-jongeren versus de maoïsten van KEN-ml of de communisten van de CPN. Een mooie scene tijdens een van de eindeloze vergaderingen van de PSP-jongeren, dit keer na de inval in Afghanistan.
– We moeten ’n protestmars organiseren!
Tegen wie of wat, willen de anderen weten. Niet dat ze tegen zijn, maar het is toch handig en dienstbaar aan de goede zaak om een duidelijk doelwit te hebben.
– Tegen de Russen!
O ja, de Russen, allicht. Altijd fijn ook om de lokale CPN-afdeling een beetje te jennen.
Het eigen ik, de individuele identiteit, was nog niet de maat aller maatschappelijke dingen.
Ondanks alle perspectiefloosheid in groter verband, was het op zichzelf, welbeschouwd, eigenlijk een heel overzichtelijk bestaan in deze tijd. De verhoudingen waren duidelijk. Er was nog geen neo-liberalisme dat zijn herdershonden had om iedereen bijeen te drijven richting een compromisvol midden, terwijl het brievenbusfirma’s faciliteerde, unileverachtigen compleet ontzag en behoeftigen almaar behoeftiger maakte, en intussen repressief-tolerant heel veel begrip aan den dag legde voor het onpeilbare belang van genderneutrale sanitaire voorzieningen.
Swarth blikt niet niet met die, in de Nederlandse literatuur nogal gangbare en eigenlijk toch wat voorspelbare, ‘jongens waren we, maar aardige jongens’ – houding terug op de loden tijd in X-burg. Zeker, er is distantie en (vaak cynische) ironie, maar vooral ook is er empathie en inleving met het reilen en zeilen van die club toekomstloze jongeren (‘lieve middenklassertjes die het vooral moeten hebben van hun juveniele Sturm-und-Drang’) anno 1980. Swarth heeft gewoon een fenomenaal boek neergezet dat aangrijpt, meesleurt, amuseert, verbijstert, ja wat eigenlijk niet?
Laat een reactie achter