Voor Petra Broomans
Behalve de man, die Louis Ferdinand Céline een briljante boef noemde, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan J.A. Sandfort.
Sandfort, die je in een hoekje van de zuinig verwarmde Openbare Leeszaal in Hilversum kon zien zitten met zijn vuile schoenen en oude overjas. Sandfort, die van de steun moest leven op gevulde koeken van vijftig cent het stuk, omdat hij als leraar economie niet meer werken kon. Sandfort, die uitgevers bestookte met bedelbrieven waarin hij aanbood om moeilijke maar boeiende boeken te vertalen, werk van James Joyce, D.H. Lawrence of – kon het nog erger – Céline.
Z’n naam was Joop. Zijn reputatie als vertaler vestigde hij toen bij uitgeverij Schoonderbeek te Laren het eerste monumentale deel verscheen van François Rabelais’ Gargantua en Pantagruel, vermeldend hun onwaardeerbare heldhaftigheden en hoogwijze woorden mistgaders de tallooze boeverijen van Panurg die nooit wist of hij trouwen dorst. Achtendertig jaar oud was hij toen, in 1931, een berooide en door periodieke depressies geplaagde vrijgezel op een huurkamer bij een weduwe en haar zoon; een wat schuwe en zonderlinge verschijning ook. Het was alsof het daglicht hem stoorde, schreef uitgever Reinold Kuipers. Maar dat was later pas. Op een van de zeldzame bewaard gebleven foto’s zien we een baardige man met bijna geloken ogen, gebogen over een vel papier, het bleke gelaat door lamplicht beschenen.
Zijn dagen vulde hij met lezen, schrijven en met die merkwaardige vorm van terugschrijven die vertalen heet. Zo lichtschuw als hij zich door de buitenwereld bewoog, zo helder en stellig kon hij zich uitspreken in brieven aan uitgevers, aan kenners van de Franse letteren, aan beroemdheden als Sigmund Freud en Frederik van Eeden, en aan de Franse schandaalschrijver Céline, wiens Voyage au bout de la nuit hij in 1932 vertaalde. Teleurgesteld was hij in het socialisme. Van het nationaalsocialisme verwachtte hij niets. Terugdenkend aan handtastelijke broeders op een katholieke dagschool beleed hij in een brief aan de historicus Johan Huizinga zijn afkeer van de dogma’s van Rome, ‘de ploerten-moraal, die men uit Jezus’ woorden wist te destilleren’.
Voorwaar een wonderlijke kerel, deze J.A. Sandfort. Aangetrokken voelde hij zich tot spraakmakende of ronduit kwaadaardige boeken van schrijvers die zich weinig gelegen lieten liggen aan literaire conventies en aan de burgerlijke moraal. Nadat zijn eerste vertaling in 1928 was verschenen, begon hij uitgevers dan ook te bestoken met gewaagde voorstellen. Hoe dachten de heren van uitgeverij Van Loghum Slaterus en Querido bijvoorbeeld over een vertaling van Marius the Epicurian van Walter Pater, René Descartes’ Discours de la méthode, of anders misschien A Portrait of the Artist as a Young Man of Ulysses van James Joyce? Het waren boeken die in zijn ‘lijn’ lagen en die volgens hem een zorgvuldige vertaling overwaard zouden zijn. Maar de crisisjaren lieten dergelijke waaghalzerij niet toe. De heren op de uitgeverskantoren gunden hem wel eens iets, maar de meeste voorstellen wezen zij toch beleefd van de hand. Hoe konden zij zich wagen aan boeken die bij het grote publiek toch niet aan zouden slaan?
De ‘lijn’ van Sandfort zou zich aftekenen in de vierenveertig boeken die hij tussen 1928 en 1958 vertaalde. Uit zijn vertalingen – een flinke boekenplank – spreekt zijn belangstelling voor vaak als schandalig aangemerkte literatuur met een experimenteel karakter; van Rabelais, Boccaccio en Casanova tot en met de nihilistische schelmenroman van Céline, Les Faux-monnayeurs van André Gide en Lady Chatterley’s Lover van D.H. Lawrence.
‘Ik leef van de hand in de tand van wat ik met het vertalen van boeken en hoorspelen verdien,’ schreef hij in 1958 aan een neef. In dat jaar voor zijn overlijden verschenen nog tien boekjes met vertalingen in de twaalfdelige reeks ‘Erotische verhalen uit de wereldliteratuur’, uitgegeven door de in Groningen en Amsterdam gevestigde firma Internationale Romanuitgaven. Die naamloze vennootschap stond bekend als uitgever van prikkelende ontspanningslectuur en werd geleid door Jan Bloemsma. Deze uitgever putte bij zijn keuze uit de erotische literatuur graag uit de Europese literaire canon. De reeks bracht onder andere werk van Casanova. In de flaptekst werd het door Sandfort vertaalde boekje De zusters Marton en Nanetta aangeprezen als ‘volkomen oprecht’ in de beschrijving van het liefdesspel, vrij van huichelachtigheid en van ‘zogenaamde hoogere gevoelens’.
‘Ik heb de flair, om teksten goed te vertalen, die ik soms pas veel later ga begrijpen’, schreef Sandfort in 1943 aan Tielrooy. Uit de keuzes die hij maakte, spreekt een voorkeur voor romans en verhalen waarin een individu streeft naar bevrijding uit de klem van maatschappelijke instituties en conventies. Verheven denkbeelden lopen stuk op de klippen van het dagelijks bestaan; de van God verlaten mens ploetert zich een weg door de banaliteit; iedere illusie is een verloren illusie. Je zou er somber van worden. Sandforts Hilversumse huisarts, een zekere H. Oort, zag dat anders. Na ontvangst van een presentexemplaar van Reis naar het eind van de nacht bedankte hij de vertaler en schreef met dat bedankbriefje de eerste, zij het informele, recensie van Célines roman in Nederlandse vertaling. Nergens had Oort de indruk dat hij een ‘vertaald boek’ had gelezen. Hij noemde de roman ‘boeiend, scherp, geweldig deprimeerend soms, maar ook weer zoo juist ontledend en de vinger leggend op de wonde plek. Hij haalt wel heel veel naar beneden en houdt daardoor wel zeer weinig over wat opbouwt. En tòch geniet men.’ En Céline zelf? Die toonde zich zo gelukkig met de vertaling, ‘un travail admirable’, dat hij Sandfort per brief liet weten dat hij het liefste in Nederland in ballingschap zou gaan – mocht het ooit zover komen…
Het is het lot van vertalers dat veel van hun werk door de tijd wordt uitgewist. Sandforts vertaling van Voyage au bout de la nuit (verschenen in 1934 en nimmer herdrukt) zou in 1968 worden vervangen door de vertaling van E. Kummer en vanaf de jaren zeventig een ruim publiek vinden. Ook van Rabelais zouden nieuwe vertalingen het licht zien, terwijl James Joyce moest wachten tot eind jaren zestig voordat zijn Portrait en Ulysses verschenen in vertalingen van respectievelijk Max Schuchart en John Vandenbergh, die inmiddels ook weer door meerdere nieuwe vertalingen zijn vervangen.
Maar niets gaat ooit helemaal verloren. Toen Petra Broomans mij kort na mijn aankomst in Groningen vroeg of ik mee wilde werken aan het Vertalerslexicon, besloot ik meteen dat mijn eerste bijdrage zou gaan over Sandfort. Zijn vertalingen had ik leren kennen toen ik onderzoek deed naar de ontvangst van buitenlandse literatuur in Nederland tijdens het Interbellum. Gaandeweg stapelden de vragen zich op. Wie was deze vertaler? Wat bewoog hem? Wie bewoog hem?
Wat zich aan handgeschreven materiaal in archieven bevond paste gemakkelijk in een mapje. Maar zoals dat gelukkig vaker gaat in onze tak van onderzoek: van het een komt het ander. Een ‘archief Sandfort’, waarover vertaalster Jeanne Holierhoek schreef in een blogpost – het zou gaan om ‘een kist en een koffer’ – bleek niet zo gemakkelijk te traceren. Peter Altena – die kist en koffer lang geleden had gezien en geïnspecteerd na aanwijzingen van Reinold Kuipers – zette mij op het spoor van documenten die zich mogelijk nog ergens op een zolder zouden kunnen bevinden. Maar hoe heette de dame ook alweer, die kist en koffer ooit bezat maar nooit prijsgaf? Wat was het adres, ergens in de Amsterdamse Rivierenbuurt? Toen eenmaal opgedolven namen, adressen en telefoonnummers van eertijds niets opleverden, leek het spoor dood te lopen. Maar zwaan-kleef-aan was al vaker een beproefde, zij het nogal intuïtieve onderzoeksmethode gebleken. Het speurdersgeluk zit nu eenmaal in het naar de oppervlakte hengelen van één mooie vis na tien oude schoenen. En zo stapten mijn toenmalige student-assistent Janine R. Mooij en ik in de trein die ons voerde van Groningen naar Krommenie, waar zich een dame met een hondje bleek te bevinden, een dame ook met een zolder. Met een rijkgevulde tas vol kopieën van manuscripten, proeven en brieven van J.A. Sandfort, en met een hoofd vol nieuwe vragen, keerden wij terug naar het Noorden en kon onze vertaler onder de aandacht worden gebracht van lezers van het Vertalerslexicon en van het literair-historische tijdschrift Zacht Lawijd.
Joop Sandfort overleed op 5 juni 1959, vijfenzestig jaar oud. De laatste maanden van zijn leven moeten een nachtmerrie zijn geweest. Naar verluidt had hij zich vergast in zijn nieuwe huurkamer aan de Loosdrechtseweg. Zes dagen later meldde de NRC het overlijden van ‘de bekende vertaler’, die naam had gemaakt met vertalingen van Rabelais, Boccaccio ‘en voorts van geruchtmakende werken uit de moderne literatuur’.
Zijn laatste reis naar het eind van de nacht is altijd onopgehelderd gebleven.
Deze tekst werd uitgesproken ter gelegenheid van het afscheid van dr. Petra Broomans als Universitair Hoofddocent Europese Talen en Culturen (Scandinavisch/Zweeds) aan de Rijksuniversiteit Groningen op 4 november 2021. Voor meer gegevens over Sandfort, zie Mathijs Sanders en Janine R. Mooij, ‘Josephus Adrianus Sandfort, 1893-1959’, in: Vertalerslexicon voor het Nederlandstalig gebied: www.vertalerslexicon.nl, Janine R. Mooij en Mathijs Sanders, ‘“Ik heb de flair, om teksten goed te vertalen, die ik soms pas veel later ga begrijpen”. Over vertaler J.A. Sandfort’, in: Zacht Lawijd 18, 2019, 4, p. 45-64 en de aldaar vermelde literatuur.
Wilbert Smulders zegt
Mooi stuk, Mathijs, over het tragische leven van een begenadigd vertaler.