Ondertussen staat de leer van de woordsoorten ook niet stil. Zo heeft de Utrechtse hoogleraar Norbert Corver in het prestigieuze tijdschrift Natural Language and Linguistic Theory een groot artikel (gratis) over de Nederlandse –s zoals je die vindt op woorden die meestal bijwoorden worden genoemd, zoals in het volgende verhaaltje:
Er was eens een kat die ‘s ochtends soms ineens opstond en zachtjes het huis uitsloop. Buitenshuis ving zij telkens ergens minstens drie muizen die ze binnenskamers oppeuzelde. De muizen zaten vaak doodsbang ondergronds in hun holletjes. Eén muis was ietsjes minder bang. Hij gedroeg zich anders.
Bijwoorden zijn een eigenaardige woordsoort. Woorden verdelen we over het algemeen allereerst op in twee groepen: functiewoorden zoals lidwoorden (de, het) of hulpwerkwoorden (hebben, zijn) aan de ene kant en inhoudswoorden aan de andere. Van de vierde worden er dan meestal vier als de belangrijkste gezien: zelfstandig naamwoorden (harkje, partijkartel), bijvoeglijk naamwoorden (appelblauwzeegroen, zijig), werkwoorden (opkalefateren, verdisconteren) en voorzetsels (achter, circa).
Maar bijwoorden? In het Nederlands zijn ze vaak nauwelijks te onderscheiden van bijvoeglijk naamwoorden – en elk bijvoeglijk naamwoord kan wel als een bijwoord worden gebruikt. Verdient dat wel een aparte woordsoort?
Vormen met een s zoals in het verhaaltje hierboven vormen een uitzondering (al kunnen sommigen ervan op hun beurt weer als bijvoeglijk naamwoord worden gebruikt: ondergrondse gangen). Die s, oorspronkelijk een naamvalsuitgang zoals in vaders kistje, maar die functie is uitgebreid over veranderd: de uitgang wordt nu gebruikt in uitdrukkingen die een wijze van doen (zachtjes, anders) uitdrukken, een locatie (buitenshuis, ergens, binnenskamers, ondergronds), een tijd (eens, ’s ochtends, soms, ineens, telkens), een graad (doods, minstens), en een mate (ietsjes) uitdrukt.
Corver gaat in zijn artikel op al die verschillende uitdrukkingen in. Een van de dingen die hij laat zien is dat al die uitdrukkingen met een s vaak meer lijken op een woordgroep dan op een los woord. Een interessant argument daarvoor is klemtoon: binnenshúis heeft niet de klemtoon van een gewone samenstelling (bínnenhuis) maar wel van een woordgroep (binnen het húïs)
Nog een argument is dat je in zulke gevallen kunt verwijzen naar een deel van de uitdrukking met een –s: je kunt zeggen ‘binnenshuis en daarbuiten’, waarbij daar verwijst naar het huis. Je kunt niet zeggen ‘het binnenhuis en daarbuiten’, of in ieder geval verwijst in zo’n uitdrukking daar niet zozeer naar alleen huis maar naar binnenhuis als geheel.
Corver noemt het niet, maar zoiets geldt natuurlijk ook voor de gewone naamvals-s: mijn vaders zus is de zus van mijn vader: de s hoort dus niet alleen bij vader, maar bij de hele woordgroep. Dat we ondergronds en binnenshuis (ook over de s na binnen heeft Corver het een en ander te zeggen) aan elkaar schrijven is een spellingconventie die misschien niet goed weergeeft hoe dit feitelijk in elkaar zit.
Bijwoorden zijn kortom misschien eerder woordgroepen dan woorden. Woordgroepen die weliswaar slechts uit één woord bestaan, maar dat komt wel vaker voor: in ‘de blauwe schuit’ is ‘blauwe’ ook een woordgroep die uit maar één woord bestaat.
Berthold van Maris zegt
Ieder woord is ook een woordgroep. Iedere letter is ook een woord. Ieder woord is ook een zin. Iedere zin is ook een tekst. Ieder cijfer is ook een getal. En ieder mens is ook een groep. Hoewel?
Anneke Neijt zegt
Interessant artikel! Als het waar is, dan is de grens tussen morfologie en syntaxis minder scherp dan gedacht. Wel een paar observaties die me doen twijfelen!
Ten eerste. Daar in voorbeeld (10) van het artikel verwijst volgens mij niet naar ‘kamer’ maar naar ‘binnenskamers’.
(10) De minister liet binnenskamers en daarbuiten weten te willen vasthouden aan haar plan.
Een beter voorbeeld van een mogelijke verwijzing naar ‘kamer’ in ‘binnenskamers’ zou een verwijzing met ‘die’ zijn:
(a)*De minister liet binnenskamers weten dat ze die geluidsdicht hadden moeten maken om afluisteren te voorkomen.
Maar in dit geval kan ‘die’ juist niet naar ‘kamer(s)’ verwijzen.
Het tweede voorbeeld dat de syntactische geleding van woorden op -s moet illustreren is zin (13):
(13) *Waar tijdens moest je vreselijk niezen?
Dat ’tijdens’ niet met ‘er’ en ‘daar’ kan combineren heeft misschien een semantische verklaring, want ‘waarin’ kan ook niet naar een tijdsbepaling verwijzen.
(b) *Waarin moest je vreselijk niezen? Antwoord: in de pauze.
Zijn er voorbeelden die onmiskenbaar aantonen dat een onderdeel van morfologisch complexe woorden het antecedent van een verwijswoord kan zijn?
(Terzijde: wat is de status ‘?Een koelkastgebruiker die er wel van alles instopt maar nooit iets uithaalt’?. Ik dacht dat die onacceptabel was, maar begin nu te twijfelen.)