Voor sperzieboontjes bestaan in Nederland en Vlaanderen veel verschillende benamingen. Een daarvan is prinsessenbonen. Waarom heten de boontjes zo? Waar komt dat prinsessen– vandaan en wat wordt ermee bedoeld?
De herkomst van de peulvruchten
Om de herkomst van een naam te achterhalen is het handig eerst inzicht te hebben in de herkomst en ontwikkeling van het benoemde. Bonen waren van oudsher bekend in de Lage Landen. Het ging om wat we tegenwoordig meestal tuinbonen noemen: het zaad uit de peulvrucht van de plant met de wetenschappelijke naam Vicia Faba. Sperzieboontjes behoren echter tot een ander plantengeslacht, namelijk Phaseolus. Dat geslacht kennen we sinds eind zestiende eeuw, toen planten van dat geslacht vanuit Amerika werden geïmporteerd naar Europa.
Omdat de eetbare zaden van de planten van het geslacht Phaseolus lijken op die van de al bekende tuinbonen, gaf men ze ook de naam boon, maar met een specificatie om aan te duiden dat het om een andere soort ging. Aanvankelijk noemde men ze Roomse of Turkse bonen: Rooms en Turks werden allebei vaak gebruikt in de betekenis ‘exotisch’. Rembert Dodoens spreekt in 1554 van Roomsche boonkens, Johan van Beverwijck in 1636 van Roomsche boontjes en Lodewijk Meijer in 1669 van turksche, ófte roomsche boontjes. Volgens de behoudende arts Johan van Beverwijck waren de oude tuinbonen – door hem aangeduid als grote bonen – een stuk gezonder dan de nieuw ingevoerde bonen: “Onse groote Boonen houde ick voor beter ende gesonder, ende zijn oock lichter te verteeren, als de Roomsche boontjes.” De consumptie van de nieuw ingevoerde bonen was volgens hem dan ook alleen geschikt ‘voor arbeyders, ende die stercke Magen hebben’. In latere tijden ging men ook andere boonsoorten wel turkse of roomse bonen noemen.
Namen voor sperziebonen
Tot de achttiende eeuw belandden groenten en peulvruchten meestal als onduidelijk prutje in de stamppot. In de achttiende eeuw ging men ze echter steeds vaker als apart gerecht opdienen. Kookboeken als De Volmaakte Hollandsche keuken-meid uit 1752 gaven recepten voor de bereiding van groenten en peulvruchten en beschreven hoe men die kon conserveren voor de winterperiode. Het inmaken van groenten door ze te koken en in een azijnmengsel in Keulse potten of flessen te bewaren, was al wel eerder bekend, maar dat proces werd in de achttiende eeuw verbeterd en men ontdekte hoe men gedroogde groenten langer in blikken kon bewaren. Dat was vooral interessant omdat ze op die manier per schip konden worden verstuurd naar Nederlanders in de Oost en de West met heimwee naar het vaderland. Vanaf 1750 staan de kranten dan ook bol van de advertenties voor gedroogde, ingelegde of ingemaakte groentesoorten die in blikken te koop worden aangeboden voor binnenlands gebruik en voor overzeese verzending. Dat inmaken in blikken, bussen, dozen of potten gebeurde ook nog halverwege de twintigste eeuw, zo blijkt uit de (ongedateerde) kaart hierboven, die in het verleden op het Meertens Instituut is getekend.
De groeiende populariteit van groenten maakte dat men in de achttiende eeuw een verschil ging maken tussen verschillende soorten bonen, zoals tuinbonen en sperziebonen, en die verschillende benamingen gaf. Sperziebonen werden vanaf 1760 aangeduid als aspergieboontjes; later werd dat in de spreektaal verkort tot sperzieboontjes. De naam verwees naar het feit dat sperzieboontjes op dezelfde manier werden gegeten als asperges, namelijk met gesmolten boter en nootmuskaat. De synonieme benaming slabonen, in krantenadvertenties al sinds 1749 gebruikt, verwijst naar een andere manier waarop de boontjes werden opgediend, namelijk koud als salade. Halverwege de negentiende eeuw kwam de benaming suikerboontjes op, omdat jonge sperziebonen een wat zoete smaak hebben.
Het synoniem prinsessenbonen komt in krantenadvertenties pas voor vanaf 1807; in dat jaar is sprake van “princesseboonen in Fust”. Het WNT is het enige woordenboek dat een poging waagt tot een verklaring van de naam: “De naam is misschien te verklaren als: boonen die zoo fijn zijn dat ze als spijs voor prinsessen kunnen dienen.” De verklaring wordt niet nader onderbouwd met gegevens.
Het voorvoegsel prinses-
Laten we om tot een beter onderbouwde verklaring te komen eens kijken of er meer productnamen zijn die beginnen met het voorvoegsel prinses-, in het Nederlands en in andere talen. Voor het Nederlands noemt het WNT de volgende namen, die ik sorteer op eerste voorkomen:
prinsesappel (‘een matig grote Appel’, 1758)
prinsessenbrood (1767)
prinsessenkrakeling (1769)
prinsessenpeer (1773)
prinsessenbier (‘Goed bruin, of Princessebier, zoo als men te Amsterdam spreekt, 1776)
prinsessenboon (1807)
prinsessenkoekje (1824)
prinsessenbiscuit (1875)
prinsessentaart (1875)
Het voorvoegsel prinses- wordt dus gebruikt bij gebaksoorten (biscuit, koekje etc.) en bij fruitsoorten (appel, peer), terwijl de prinsessenboon een outlier is. Een verklaring van deze benamingen geeft het WNT nergens.
Uit de grote verzameling oudere en dialectwoordenboeken van het Duits op https://woerterbuchnetz.de/ blijkt dat ook in die taal het voorvoegsel Prinzess(in)- populair is, vergelijk:
Prinzessbohne, Prinzessinnbohne
Prinzess-erbsen
Prinzessinnapfel
Prinzessinnbirn
Prinzessinnkirsche, Prinzeß-kirsche
Prinzessinnpfirsiche
Prinzeß-salat
In het Duits komt Prinzess(in)- voor in de namen van peulvruchten (boon, erwt) en fruitsoorten (appel, peer, kers, perzik), maar niet bij gebaksoorten. Ook in het Duits wordt nergens een verklaring voor het voorvoegsel gegeven. Hoe oud de woorden in het Duits precies zijn, is niet te vinden: helaas noemt het woordenboek van de gebroeders Grimm de samenstellingen niet, en in moderne etymologische woordenboeken komen ze ook niet voor; wel staan ze in negentiende-eeuwse plantenlexica. En via Googlebooks blijkt dat de naam Princessinbohnen al voorkomt in 1758 in Anmuthigkeiten des Landlebens, oder sonderbare Anmerkungen, wie man Landhäuser und Gärten anlegen […] könne. De Duitse benaming Princessinbohnen is dus vijftig jaar ouder dan de Nederlandse prinsessenboon. Interessant is bovendien dat het Duitse werk is gebaseerd op een Nederlands voorbeeld en wel Byzondere aenmerkingen over het aenleggen van pragtige en gemeene landhuizen, lusthoven, plantagien en aenklevende cieraeden van Pieter de la Court van der Voort uit 1737. Daarin is echter alleen sprake van Turksche boonen, Roomsche boonen en groote boonen of Boere-Boonen.
Het Frans kent de haricot princesse (naast de haricot vert), en wel, aldus de Trésor de la Langue Française, sinds 1842. In oudere bronnen worden verder genoemd de fruitsoorten pomme princesse, poire princesse en de gebaksoort gâteau princesse of gâteau à la princesse. Bij de Engelsen speelt de prinses in voedingsmiddelen geen rol, voor zover ik kan nagaan; sperziebonen heten in het Engels French bean of green bean.
De betekenissen van het voorvoegsel prinses-
Prinses- komt dus voor in fruitnamen, gebaksnamen en peulvruchtnamen. Het voorvoegsel heeft in die drie categorieën een verschillende ontstaansgeschiedenis en betekenis, zo blijkt als we de gegevens verder uitpluizen.
Voor wat betreft de fruitnamen geeft het Huishoudelyk woordboek van Noël Chomel uit 1743 extra informatie. Dit woordenboek vermeldt een hele reeks appelsoorten, zoals “Reinetten, de witte en grawe Courtpendu, Calleviles rode en witte, Aagten en Passe pommes Goudpippingen, Princesse noble, Jerusalems-appelen”. Veelal Franse benamingen dus. Als peersoort wordt onder een hele reeks eveneens grotendeels Franse benamingen genoemd de Prince peer. In deze periode werden allerlei nieuwe fruitsoorten gekweekt en verhandeld en die kregen, zo blijkt, vaak een Franse naam. Soms werd die Franse naam geleend: Nederlands renet en Duits Renette gaan terug op Frans reinette, en Nederlands en Duits bellefleur op Frans (pomme de) belle fleur. Soms lijken het eigengemaakte Franse namen, gemunt omdat Franse fruitnamen een hoge status hadden. In die reeks past de appelsoort princesse noble en de peersoort prince peer, die dus merknamen voor een speciale soort waren. Prinses– in fruitnamen geeft dus, zowel in het Nederlands als in het Duits, een aparte soort aan en het voorvoegsel past binnen een hele reeks op het Frans gebaseerde namen.
Het gebruik van het voorvoegsel prinses- bij gebaksoorten komt voor in het Nederlands en het Frans maar niet in het Duits. In het Frans geeft (à la) princesse aan dat het gaat om een fijne, luxe, rijkgevulde variant, niet alleen gebruikt bij gebaksoorten maar ook bij andere gerechten, vergelijk potage à la princesse, amandes princesse. Gezien de vooraanstaande positie die de Franse keuken in de Lage Landen had, kunnen we er rustig van uitgaan dat de prinsessen-gebaksoorten in het Nederlands qua naamgeving gebaseerd zijn op een Frans voorbeeld. Inmiddels zijn felroze gekleurde prinsessentaarten niet meer weg te denken van verjaardagspartijtjes van jonge meisjes.
Blijven over de prinsessenboon (bekend in het Nederlands, Duits en Frans) en de Prinzess-erbsen (alleen in het Duits). Het voorvoegsel prinses- kan bij deze peulvruchten geen soort- of merknaam zijn (de naam prinsessenboon is een synoniem van sperzieboon, het duidt geen andere boonsoort aan), en het kan dus ook niet gaan om een luxe variant, zoals bij het gebak. Omdat in het Duits de naam Prinzessbohne veel ouder is dan in het Nederlands en Frans, en omdat in het Duits het gebruik bij peulvruchten vaker voorkwam – zowel bij bonen als bij erwten – concludeer ik dat de naam prinsessenboon in het Nederlands is geleend uit het Duits. Die taal had in de negentiende eeuw via de vooraanstaande positie van de Duitse wetenschap veel invloed. Prinses– zal in de peulvruchtnamen zijn toegekend als kwaliteitsaanduiding: de prinsessenboon is als ‘prinses onder de bonen’ ver verheven boven de inheemse tuinbonen, Prinzess-erbsen zijn fijne erwtjes. De status van de sperzieboon is dus sinds Johan van Beverwijck flink gestegen.
Rob Duijf zegt
‘Dat inmaken in blikken, bussen, dozen of potten gebeurde ook nog halverwege de twintigste eeuw (…)’
Mijn grootvader had een volkstuin. Die leverde aardig wat op. Wat in het seizoen niet werd opgegeten, werd ingemaakt in weckpotten; je weet wel, van die glazen beugelpotten met een oranje rubberen ring. Begin jaren zestig stond in het oogstseizoen de halve familie in het keukentje te wecken. Daar werd in de winter nog goed van gegeten.
Wecken is overigens nog steeds populair bij keukenprinses en -prinsessen:
https://weckenonline.eu/category/weckrecepten/groenten-wecken/
Eet smakelijk!
paul abels zegt
In het Twents worden tuinbonen ook wel ‘grote bonen’ genoemd maar ook ‘jodenbonen’. Zou die laatste naam ontstaan zijn als tegenhanger van de ‘roomsche bonen’?
Jos van Hest zegt
En hoe komt koninginnensoep aan zijn naam?
Dex zegt
https://www.google.com/url?sa=t&source=web&rct=j&opi=89978449&url=https://derozepoort.files.wordpress.com/2020/09/koninginnesoep.pdf&ved=2ahUKEwjX9of6z4yBAxVKiqQKHZ0RDVQQFnoECBAQBQ&usg=AOvVaw1moMC_63WExZIUP7EtDH8v
Zie deze link daar staat u antwoord in
Plus het recept van vroeger
Succes met het maken van deze heerlijke soep