Soms bevatten twee zinnen dezelfde woorden, en geeft een klein verschil in woordvolgorde een al even klein verschil in betekenis.
- Ze zegt dat hij het boek vermoedelijk aan het lezen is.
- Ze zegt dat hij vermoedelijk het boek aan het lezen is.
Neem die zinnen, proef ze op je tong. Wat is het verschil? De eerste suggereert dat ‘het boek’ al eerder ter sprake is gekomen, de tweede gebruik je eerder als het boek niet eerder ter sprake is gekomen. Het verschil tussen oude en nieuwe informatie! Wie denkt daar ooit aan? Iedereen die het Nederlands moeiteloos aanvoelt.
Ook in het Middelnederlands werd een dergelijk verschil al gemaakt. Dat laat Tara Struik zien in het proefschrift dat ze vorige week in Nijmegen verdedigde. Het verschil was toen op het eerste gezicht anders: het ging niet over de relatieve volgorde van het lijdend voorwerp (het boek hierboven) en een bijwoord (vermoedelijk), maar over het verschil tussen het lijdend voorwerp en het werkwoord. Hier zijn twee zinnen uit het corpus Gysseling:
- ‘dat ic hebbe genomen dat hues terhurst’ (dat ik heb genomen het Huis ter Horst)
- ‘die dat riet ghemaect hadde’ (die het riet gemaakt had)
In de eerste zin staat het lijdend voorwerp ‘dat hues terhurst’ na het werkwoord genomen. In de tweede zin staat ‘dat riet’ juist voor ‘ghemaect’. In haar proefschrift laat zien dat die variatie voor een heel belangrijk deel ook verklaard kan worden door nieuwe tegenover oude informatie: in de eerste zin is het waarschijnlijk dat ‘dat hues terhurst’ nog niet genoemd was, maar in de tweede zin was het waarschijnlijk al eerder over het riet gegaan.
In de vroegmoderne tijd verloor het Nederlands gaandeweg de mogelijkheid om het lijdend voorwerp in bijzinnen na het werkwoord te zetten: ‘dat ik heb genomen het Huis ter Horst’ is geen goed Nederlands meer. De mogelijkheid om een verschil te maken tussen ‘het boek vermoedelijk lezen’ en ‘vermoedelijk het boek lezen’ kwam in diezelfde tijd gaandeweg op. Er werd dus een nieuw middel gevonden om het verschil tussen oude en nieuwe informatie te vinden.
Struik laat soortgelijke processen zien in allerlei aan het Nederlands verwante talen: het Engels, het Saksisch, het Hoogduits, al was de uitkomst soms anders (in het moderne Engels kun je alleen nog zeggen “that he took Huis ter Horst”, niet “that he Huis ter Horst took”). Ze laat zien hoe betekenisvol heel kleine veranderingen kunnen zijn. En hoe belangrijk kennelijk door de eeuwen heen het verschil tussen oude en nieuwe informatie is geweest voor de taalgebruiker.
Laat een reactie achter