Soms hebben taalobservaties de vorm van klachten: “Iedereen zegt steeds vaker x!” Die observaties zijn zelden nieuw voor de taalkundige. Nieuwe observaties hebben daarentegen meestal de vorm van de vraag, zoals deze, die mij werd doorgestuurd door de Taaladviesdienst van Onze Taal:
Als iemand zegt: ik vind dat een goede voetballer. En iemand anders reageert: ik vind het wel meevallen. Is dat dan een logische/duidelijke reactie om aan te geven dat je de voetballer niet zo goed vindt? Of zou je hier eigenlijk op moeten reageren met: ik vind het tegenvallen. Of kan het allebei? We vroegen ons af hoe dit precies zit qua interpretatie. Zijn daar regels voor?
Tja, is het een goede of logische reactie? Het is in ieder geval een reactie die je weleens hoort. Je zou op het eerste gezicht denken dat meevallen en tegenvallen elkaars tegenovergestelde zijn: als iets meevalt is het beter of minder slecht dan verwacht (‘de toespraak van de koning viel mee’), en als het tegenvalt is het juist slechter of minder goed dan verwacht (‘de toespraak van de koning viel tegen’).
Opgelucht
Maar kennelijk is dat niet zo, en kun je wel dingen zeggen zoals het eerste, maar niet zoals het tweede:
- [Ik vind hem een goede voetballer.] Ik vind dat wel meevallen.
- [Ik vind hem een slechte voetballer.] Ik vind dat tegenvallen.
Althans, het tweede kun je wel zeggen, maar alleen in een heel bijzondere context, waarin je op zoek bent naar een heel slechte voetballer, en het dus een positieve kwaliteit is om een slechte voetballer te zijn. De eerste zin heeft zo’n bijzondere context niet nodig, hooguit is hij een beetje informeel.
De twee werkwoorden zijn dus niet helemaal symmetrisch. Dat blijkt ook al uit het feit dat de twee in andere talen niet per se een paar vormen. Voor tegenvallen hebben veel andere Europese talen wel een tegenhanger (disappoint, décevoir), maar voor meevallen niet. Ook voor het Nederlands kun je het vaststellen: tegenvallen heeft als synoniem min of meer teleurstellen, een term dat een gevoel uitdrukt. Meevallen heeft niet zo’n duidelijk gevoelsequivalent: ‘opgelucht zijn’ is bijvoorbeeld al te sterk.
Anders dan verwacht
Er zijn meer woordparen die op het eerste gezicht diametraal tegenovergesteld zijn maar waarbij een van de twee ‘polen’ in het taalgebruik feitelijk neutraler is. Je kunt wel vragen ‘hoe oud ben jij’ aan een peuter, maar ‘hoe jong ben jij?’ vragen aan een bejaarde vereist weer een speciale context, zoals ‘hoe lang is die stok’ ook gevraagd kan worden over een evident korte stok, terwijl het gek is om te vragen ‘hoe kort is die stok?’ als iedereen kan zien dat de stok kort is. Oud en lang zijn dus neutraler dan jong en kort.
Zo is meevallen ook neutraler dan tegenvallen; misschien ook in de context van vragen, al vind ik dat niet helemaal duidelijk. In ieder geval zou ik aan een eindexamenkandidaat die net de uitslag heeft gehoord eerder vragen ‘valt het mee?’ dan ‘valt het tegen?’ (Maar eerder zou ik geloof ik eerlijk gezegd dan nog iets neutralers kiezen: ‘Hoe is de uitslag?’ of zoiets.)
Alles bij elkaar zou ik zeggen dat meevallen en tegenvallen een andere betekenis hebben. De laatste betekent inderdaad ‘minder zijn dan verwacht’, maar de eerste vooral ‘anders dan verwacht’. Dat je daar dan geneigd bent bij te denken ‘beter dan verwacht’ is omdat de spreker in het omgekeerde geval ook tegenvallen zou kunnen gebruiken. Dat zij dat niet doet, betekent kennelijk dat het allemaal wel meevalt.
T.Heijl zegt
In mijn jeugd hoorde ik volwassenen vaak zeggen:”Het valt wel, maar niet mee.” Begreep er niets van……toen.