Over Wie schön weiß ich bin, Slaaf kindje slaaf en Hoe mooi wit ik ben van Dolf Verroen
In Hoe mooi wit ik ben van Dolf Verroen krijgt Maria een tot slaaf gemaakte jongen cadeau voor haar twaalfde verjaardag. Zij wordt de eigenaar van de zevenjarige Koko, een jongen die zijn ouders niet kent en alleen weet dat hij ‘van de markt’ komt. Het hele verhaal, dat veertig korte hoofdstukken telt en bedoeld is voor kinderen vanaf een jaar of elf, wordt vanuit Maria’s perspectief verteld. De dochter van een witte Nederlandse plantagehouder geeft ook de meningen van haar ouders, tantes en andere witte personages weer.
In 2005 verscheen het kinderboek als eerste in een Duitse vertaling, Wie schön weiß ich bin. Een jaar later verscheen het op de Nederlandse markt als Slaaf kindje slaaf bij uitgeverij Ger Guijs. Het werd positief ontvangen als een tekst die duidelijk maakt hoe gewoon slavernij in de negentiende eeuw was. In Duitsland won Wie schön weiß ich bin in 2006 drie literaire prijzen, de Luchs des Monats van Die Zeit en Radio Bremen, de Deutsche Jugendliteraturpreis en de Gustav-Heinemann-Friedenspreis. De laatste twee gelden als zeer prestigieus.
Onder de titel Hoe mooi wit ik ben verscheen in 2016 een nieuwe uitgave bij Leopold. Vier jaar later brak er in Nederland een controverse uit toen een leerling van 9 het boek las op de basisschool. Het meisje, dat half Antilliaans is, voelde zich gekwetst door het eenzijdige perspectief. Haar oudere zus schreef erover op Facebook. Bol.com bestempelde het boek als ‘controversieel’, Verroen werd met de dood bedreigd, Jeugdbibliotheek.nl voegde het ietwat cryptische zinnetje ‘Onder begeleiding van volwassenen voor kinderen vanaf ca. 11 jaar’ toe aan de titelbeschrijving en de uitgever kwam met enkele lessuggesties. Voor ik op de controverse in ga, wil ik de drie verschillende uitgaven van Verroens boek en dan met name de verschillen in de vertellersrol van de illustraties analyseren. Daarna ga ik in op het nawoord van Verroen, zijn ‘ethos management’ (Korthals Altes, 2014) en de ruimte die jonge lezers krijgen om betekenis te geven aan het verhaal.
Voor de eerste uitgave, Wie schön weiß ich bin (2005), maakte Wolf Erlbruch de coverillustratie; in de tekst zijn geen afbeeldingen opgenomen. Veronica Nahmias illustreerde Slaaf kindje slaaf (2006). De tweede Nederlandse uitgave kreeg niet alleen een andere titel – Hoe mooi wit ik ben (2016) -, maar ook een andere illustrator: Martijn van der Linden.
Eigen perspectief
Het narratieve perspectief in kinderboeken is een onderbelicht onderwerp, stellen Maria Nikolajeva en Carola Scott in How picturebooks work (2006). De rol van illustraties in het perspectief is nog onderbelichter. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is er niet eerder geschreven over de illustraties in de drie edities van Verroens verhaal over Maria en Koko. In de receptie van Verroens verhaal wordt telkens gezegd dat er alleen het witte perspectief is en dat vandaar uit met een ‘unreflektierte Selbstverständlichkeit’ (juryrapport Deutscher Jugendliteraturpreis 2006) wordt verteld. De illustraties in de eerste Nederlandse versie, die na de Duitse vertaling verscheen, laten echter een ander verhaal zien. Op de tekeningen van Nahmias hebben Koko en de andere tot slaaf gemaakten een eigen perspectief. De empathie die in de tekst ontbreekt, is wel te zien. Dat begint al op het omslag waar we Koko Maria zijdelings zien aankijken met een blik die uit een mengeling van ironie, verbazing en vrees bestaat. Maria ziet er hautain en afstandelijk uit. Zij kijkt de andere kant op, weg van Koko, maar aan de stand van haar ogen en haar blik zie je dat zij ziet dat Koko naar haar kijkt en dus ook hoe hij haar bekijkt.
De tekeningen van Nahmias geven de tot slaaf gemaakten een menselijk gezicht. Je ziet hun reacties op de onmenselijke behandeling die Maria en haar familie zo normaal vinden. Als de slaven verplicht dansen op Maria’s verjaardagsfeest zie je de bewegingen, maar geen vreugde. Hun gezichtsuitdrukking is vlak of beschaamd. Koko wordt geserveerd op een dekschaal. Pas als het deksel wordt opgetild, ziet Maria wat haar cadeau is. Dat tekende Nahmias niet. Zij laat het moment erna zien. Koko die zich ongemakkelijk of zelfs doodongelukkig voelt – hij staat in een licht gebogen houding, zijn blik is naar de grond gericht en zijn ogen zijn naar de zijkant gedraaid, alsof hij nog een ontsnappingsmogelijkheid zoekt – en alle volwassenen die erom heen staan en hem lachend bekijken. Maria doet aan dit schouwspel overigens niet mee, zij staat niet op deze tekening. Op de tekeningen waar zij wel op staat, is ze eigenlijk een gewoner meisje dan in de tekst. Nahmias’ tekeningen verruimen de ‘sense of the possible’ (Meretoja, 2018, p. 1) van de lezer. In de tekst toont zij geen enkele empathie en in de Duitse en Nederlandse receptie wordt over Maria gezegd dat ze verwend en wreed is. ‘Maria is een statische en onsympathieke hoofdpersoon die geen medelijden of spijt kent’, schrijft Bas Maliepaard in Trouw (2006). Harm de Jonge noemt haar in het Dagblad van het Noorden (2007) ‘zonder emotie’, ‘niet al te sympathiek’ en ‘een dom gansje, dat niet al te veel nadenkt’.
Nahmias laat ook een andere kant van het meisje zien. In de visuele narratieve verbeelding maakt het personage soms een kwetsbaarder indruk dan het meisje in de tekst. Die toevoeging is waardevol omdat Maria’s perspectief niet wordt geflankeerd door een directe vertelstem van een volwassene, maar zij niet alwetend is. De inzet van dramatische ironie maakt dat de volwassen lezer weet dat Maria lijdt onder spanningen tussen haar ouders die rechtstreeks te maken hebben met de macht van de slavenhouders en de ondergeschikte positie van haar moeder.
De illustraties in Slaaf kindje slaaf doorbreken het eenzijdige perspectief en bieden soms een tegenstrijdig gezichtspunt. Ze laten zien dat dat wat Maria vertelt helemaal niet zo gewoon is en openen de mogelijkheid te denken dat zelfs Maria soms moeite heeft met de gang van zaken. Ze bieden wat Nikolajeva en Scott het ‘authorative adult point of view’ noemen. De spanning tussen het verhaal van Verroen en dat van Nahmias voegt een extra laag aan Slaaf kindje slaaf toe. Een ‘sense of the possible’ is een idee van hoe het ook zou kunnen zijn. Zo’n idee is volgens Hanna Meretoja in The Ethics of Storytelling: Narrative Hermeneutics, History and the Possible (2018) belangrijk omdat de mogelijkheid van een andere realiteit (die niet eens gerealiseerd hoeft te zijn in het verleden waarop de tekst betrekking op heeft) ‘integral to moral agency and to the ethical imagination of individuals and communities’ is. ‘It has transformative potential.’ (pp. 4-5).
Waarom er in de tweede uitgave voor een andere illustrator gekozen is, weet ik niet. Misschien beviel het Verroen, die een heel duidelijk beeld van zijn lezers en hoe zij zijn tekst moeten opvatten heeft, niet dat de illustrator haar eigen verhaal vertelde en ook Koko een stem gaf. In een interview met NRC (2006) naar aanleiding van het winnen van de Deutsche Jugendliteraturpreis zegt Verroen dat hij er bewust voor heeft gekozen geen commentaarstem toe te voegen. ‘[K]inderen hebben geen afkeurende stem nodig om te snappen dat dingen niet deugen.’
Zwart vlak
In Hoe mooi wit ik ben, is de situatie anders. De coverillustratie van Martijn van der Linden laat een zwart silhouet van Koko zien in een wit oog. Daarmee lijkt de nieuwe Nederlandse cover enigszins op de Duitse omslagillustratie van Wolf Erbruch. De Duitse illustrator ontwierp een omslag in crème-roze, waarbij Maria’s gezicht ‘huidkleurig’ (roze) en genuanceerd is. In haar oog is het zwarte silhouet van Koko te zien. Deze tekeningen illustreren het tekstuele perspectief van het verhaal en reproduceren het. Koko is in de tekeningen van Erbruch en Van der Linden geen herkenbare persoonlijkheid, maar een zwart vlak. De jongen komt in een andere tekening van Van der Linden in de tekst als een zwarte blob uit de serveerschaal gekropen, hij heeft nauwelijks een menselijke gestalte.
Op de andere tekeningen hebben Koko en de andere slaven geen eigen gezicht. Hun gelaat bestaat slechts uit twee witte opengesperde ogen in een zwart vlak. Alle zwarte mensen in Hoe mooi wit ik ben zien er hetzelfde uit. Ze worden gerepresenteerd als de objecten die ze voor Maria en haar familie zijn. Eigenlijk vertelt ook hier de illustrator een eigen verhaal. Hij biedt geen empathische blik of tegenstrijdige visie zoals Nahmias, maar verengt in zijn tekeningen de representatie van de zwarte personages nog sterker dan het verbale verhaal.
Ethos management in nawoord en paratekst
In het nawoord, dat in alle drie edities van het boek hetzelfde is, vertelt Verroen dat hij in 1976 naar Suriname is geweest. ‘Ooit’ is Suriname een Nederlandse kolonie geweest, schrijft hij. Dat is een merkwaardige opmerking, want Suriname was tot 25 november 1975 een Nederlandse kolonie en Verroen vertelt over zijn bezoek in 1976. Tijdens Verroens bezoek was het land nog maar enkele maanden zelfstandig. Verroen vertelt ook dat hij later Fort Elmina in Ghana heeft bezocht en dat hem daar gevraagd werd een boek over de slavernij te schrijven. Zo presenteert hij Slaaf kindje slaaf/Hoe mooi wit ik ben in zijn nawoord als een opdracht.
Een nawoord bij een boek is een voorbeeld van wat Nikolajeva en Scott een nonnarrated tekst noemen. Een niet-vertelde tekst lijkt authentiek, maar is natuurlijk ook vanuit een bepaald perspectief verteld. Nikolajeva en Scott stellen dat ook deze teksten deel uitmaken van het verhaal en op te vatten zijn als een ‘metafictief commentaar’ dat ingezet kan worden als een interpretatiestrategie.
Een nawoord is niet alleen een metafictief commentaar, maar ook, net als een inleiding of een interview, een paratekst. Parateksten maken deel uit van het posture (zelfrepresentatie en verhouding met de buitenwereld) en het ethos (morele grondbeginselen) van de auteur (Korthals Altes, 2020, p. 571). Wat Verroen in het nawoord en in interviews voor en na de controverse doet, zou je ‘ethos management’ (Korthals Altes, 2014, p. viii) kunnen noemen. Ethos management maakt deel uit van het posture van een schrijver. Door hun posture suggereren auteurs een specifieke receptie en waardering van hun werk (Korthals Altes, 2014; Korthals Altes, 2020). Juist bij teksten over gevoelige onderwerpen is het ethos belangrijk en bij ‘waargebeurde’ verhalen hebben lezers sterke ‘ethos verwachtingen’ (Korthals Altes, 2020, p. 571). Verroen legt in zijn nawoord uit hoe hij Suriname ziet en claimt dat alles in zijn boek op waarheid berust, waarmee hij de interpretatie van zijn tekst beïnvloedt. Dat doet hij in 2020 nog eens naar aanleiding van de ophef over Hoe mooi wit ik ben. Zijn boek wordt verkeerd begrepen, zegt Verroen, en alles wat er in staat is volgens de auteur in een artikel van RTL Nieuws waargebeurd: ‘dat heb ik zelf gezien en gehoord van de mensen daar.’ Daarmee verwijst hij naar zijn nawoord in de eerste uitgave, waarin hij ook zegt dat ‘alles echt gebeurd’ is.
Impliciete en echte lezers
De professionele critici en juryleden gaan zoals we eerder in dit artikel hebben gezien mee in Verroens posture en ethos. Er is echter een groep lezers die op een andere manier betekenis geeft aan Hoe mooi wit ik ben. Verroen wil geen kinderen kwetsen met zijn boek, zegt hij in reactie op de ophef. Wie zich wel gekwetst voelt, is geen goede lezer, zegt hij in het Dagblad van het Noorden: ‘Weet je wat het punt is? Als gekleurde kinderen lezen dat Maria iets lelijks zegt tegen haar slaaf, betrekken ze dat op zichzelf. Ze maken geen onderscheid tussen het verhaal en zichzelf. Dat is een probleem. Het is eigenlijk slecht lezen.’
Het is duidelijk dat de implied reader en de actual reader niet samenvallen in deze casus. De impliciete lezer (de term werd gemunt door Wolfgang Iser) is de lezer die samenvalt met de intenties van de impliciete auteur. Verroens ideale ingebouwde lezer snapt meteen dat hij met zijn boek heeft willen duidelijk maken dat slavernij verschrikkelijk is en dat de denkbeelden en daden van Maria en haar familieleden gruwelijk zijn. Dat vrijwel geen kind zich met Maria, in de ogen van de ervaren volwassen lezer op te vatten als een ‘narratief construct’ (Korthals Altes, 2014, p. 132), zal identificeren klopt waarschijnlijk*, maar waar de auteur geen rekening mee heeft gehouden is identificatie met Koko en andere tot slaaf gemaakten in zijn verhaal. Dat is geen ‘slecht lezen’, maar mimetisch lezen (je zou ook kunnen spreken van empathisch of ethisch lezen), een leesproces dat heel gewoon is en dat misschien wel versterkt wordt door Verroens ethos management, zijn nadruk op het ‘waargebeurde’ aspect van zijn werk.
Jonge lezers van Surinaamse, Antilliaanse, Kaapverdiaanse of Afrikaanse afkomst brengen hun eigen ervaringen met discriminatie en hun familie-ervaringen met slavernij in het geding. Deze ‘experientiality’ (Fludernik, 1996, p. 12) maakt dat sommige jonge lezers van kleur de representatie van de zwarte personages kwetsend vinden. Jonge lezers, of ze nu wit of van kleur zijn, lezen natuurlijk ook geen interviews met schrijvers waarin zij over de boodschap van hun boek vertellen, zij verwachten een boodschap in het verhaal. Tot ver in de puberteit lezen Nederlandse leerlingen ‘herkennend’ en ‘belevend’ weten we uit het promotie-onderzoek van Theo Witte (2008). Vrijwel alle lezers, of ze nu jong of oud zijn, hebben bovendien de neiging om uit te gaan van het mimetische, legt Liesbeth Korthals Altes in Ethos and Narrative Interpretation (2014) uit aan de hand van de theorie van James Phelan. Door de ‘impulse of readers to preserve the mimetic’ (Phelan, 2005, p. 4) slaat niet elke lezer uit zichzelf aan het interpreteren.
Slaaf kindje slaaf/Hoe mooi wit ik ben is een prachtige literaire tekst die in de eerste Nederlandse versie met de illustraties Veronica Nahmias twee verschillende verhalen vertelt en waarin de tekeningen de discriminatie en mishandeling van slaven minder hard maken. Dat de lezers die in 2020 op de tekst reageerden de nieuwe uitgave uit 2016 met de nieuwe illustraties, die Maria’s denken en handelen nog schematischer maken en elke ‘sense of the possible’ tenietdoen, hebben gelezen lijkt me vrijwel zeker. De editie uit 2006 van uitgeverij Ger Guijs is al jaren uit druk en ook antiquarisch moeilijk verkrijgbaar. De combinatie van de verbale en visuele vertelwijze in de nieuwe versie Hoe mooi wit ik ben sluit de lezer meer op in het verhaal dan de eerste Nederlandse uitgave uit 2006. Misschien was de ophef twee jaar geleden wel niet ontstaan als het negenjarige meisje die editie op school had gelezen.
In de klas
Hoe mooi wit ik ben leent zich heel goed voor samen lezen in de klas. Hoe het verhaal gecontrasteerd kan worden met het verhaal ‘Anton en het monster’ uit het kinderboekenweekgeschenk De diamant van Banjarmasin (2020) van Arend van Dam leggen Joke Brasser en Theo Witte uit in een online college. (Bij het college hoort ook een lesbrief die te downloaden is via Brassers website Klassiekers in de klas.) In Van Dams verhaal is sprake van ‘een duidelijk aanwezige alwetende verteller die commentaar levert en gebeurtenissen in perspectief plaatst’ (Brasser, 2022). Leerlingen kunnen onderzoeken wat het effect is van de verschillende vertelwijzen en perspectieven op personages en lezers. Of wat een schrijver zelf vertelt over zijn verhaal belangrijker is dan de opvatting van de lezer is een interessant discussiepunt voor in de klas.
Op de basisschool kan Verroens verhaal ook vergeleken worden met Op de rug van Bigi Kayman (2021) van Henna Goudzand Nazar. In dit kinderboek wordt het verhaal van twee jonge tot slaaf gemaakten die dezelfde leeftijd hebben als Koko van Verroen en hun ontsnapping van de plantage verteld. In de onderbouw van het voortgezet onderwijs kan Hoe mooi wit ik ben naast De reis van Syntax Bosselman (2018) van Arend van Dam of Jet Doedels hertaling van Wij slaven van Suriname van Anton de Kom gelezen worden. Beide boeken bieden verschillende perspectieven en laten zien wat een normatieve blik met het bewustzijn van de zwarte personages doet.
Een vergelijking van de illustraties in de verschillende versies van Verroens verhaal en een analyse van de verhouding tussen beeld en tekst is voor alle leeftijden geschikt.
Joke Brasser geeft tot slot op Klassiekers in de klas nog een lessuggestie voor een schrijfopdracht. Zij heeft de tekst van Hoe mooi wit ik ben voorgelezen in de klas en het nawoord via close reading gelezen. Daarna hebben de leerlingen een eigen voorwoord geschreven voor iets jongere leerlingen van 11 à 12 jaar.
* En zelfs dat is volgens Birgit Dankert van Die Zeit niet zeker. Dankert, die deel uitmaakte van de Luchs-jury van Die Zeit en Radio Bremen, denkt in 2005 dat jonge meisjes zich zo met Maria, ‘ein kleines Luxusgeschöpf’, zouden kunnen identificeren dat ze zelf een slaaf willen. Lezers die die wens uiten, hebben volgens Dankert de boodschap van het boek goed begrepen: ‘Auf alle Fälle haben sie dann viel von der Botschaft des Buches verstanden! Denn in jedem, zu jeder Zeit lauert die Lust, sich selbst im Spiegel eines Fremden »schön weiß« und überlegen zu sehen – besonders wenn Eltern, politische Systeme und Ideologien dafür Lob, Anerkennung und kleine Geschenke bereithalten.’ In de 21e eeuw hetzelfde willen als Maria is overigens ook een vorm van mimetisch lezen. Korthals Altes (2014, p. 132): ‘In a mimetic reading, thus, we ascribe an ethos and intentions to individual characters, with whom we engage as if they were real people.’
Literatuur
Berkhout, Karel, ‘”Kinderen snappen wat niet deugt”. Jeugdboekenauteur Dolf Verroen ontvangt Duitse prijs’. In: NRC Handelsblad, 14 oktober 2006.
Bildungsclick, Deutscher Jugendliteraturpreis 2006. 7 oktober 2006.
Brasser, Joke, ‘Representatiekritisch lezen’. In: Klassiekers in de klas, 21 februari 2022.
Dagblad van het Noorden, Anti-racisten boos over anti-racistisch boek. 7 juli 2020.
Dankert, Birgit, ‘Ich will einen kleinen Sklaven! Die Jury von ZEIT und Radio Bremen stellt vor: Dolf Verroens Tagebuch-Prosa “Wie schön weiß ich bin”’. In: Lesen in Deutschland, 29 december 2005.
Fludernik, Monika, Towards a ‘Natural’ Narratology. London: Routledge, 1996.
Jonge, Harm de, ‘Een slaafje op een zilveren schaal’. In: Dagblad van het Noorden, 23 februari 2007.
Korthals Altes, Liesbeth, Ethos and Narrative Interpretation. The Negatiation of Values in Fiction. Lincoln/Londen: University of Nebraska Press, 2014.
Laat een reactie achter