Enige tijd geleden verscheen bij uitgeverij Lias de bundel Taalmysteries. Raadselachtige feiten van grote en kleine talen. Daarin staan veertig heel korte bijdragen, die verdeeld zijn over vijf thema’s. Twintig auteurs hebben meegewerkt aan de bundel en dat betekent dus dat een aantal van hen met meer dan één artikel vertegenwoordigd is. Twee spannen de kroon met elk vijf bijdragen. Verder valt het op dat er maar liefst zes artikelen over gebarentaal gaan, een gebied dat in allerlei boeken over taal vaak ontbreekt. Dat dit hier eens niet het geval is, zal te maken hebben met het gegeven dat dit een UvA-bundel is. De Universiteit van Amsterdam heeft enkele jaren geleden afscheid genomen van de tweede hoogleraar Nederlandse Gebarentaal in Nederland. Haar voorgangster, de eerste dus, was aan dezelfde universiteit verbonden. Beiden zijn in deze bundel met twee bijdragen vertegenwoordigd. Opvallend ten slotte is ook dat geen enkele aandacht is besteed aan de regionale talen in Nederland. Dat is jammer als we bedenken dat ook die, en soms ‘juist die’, veel interessants te melden hebben als het gaat om het gebied dat door de titel van het boek wordt uitgedrukt. Dat neemt niet weg dat de bijdragen in deze bundel stuk voor stuk heel interessant zijn. Op een van de onderwerpen wil ik nader ingaan: spelling en taalkundige kennis.
Spelling en taalkundige kennis
Een van de vier bijdragen van Jan Don heet ‘Kronkels van de Nederlandse spelling’. Aan het begin merkt hij op dat de slechte spelling bij de jeugd mogelijk te maken heeft met het feit dat het Nederlands veel verborgen geheimen kent. Zo leert een kind dat je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd met stam plus t schrijft: het vuur brandt, het vuur gloeit. Dat je niet spelt hij weett heeft te maken met een regel die bijna nooit aan kinderen wordt geleerd: niet twee identieke medeklinkers op het eind van een woord. Die regel is echter gewoon (aan) te leren. Dat geldt ook voor de werkwoordspelling waarbij je ’t kofschip, ’t fokschaap of eventueel xtc-koffieshopje nodig hebt. Je spelt dus: hij pakte, zij haalde. Een probleem ontstaat bij werkwoorden als zeven en verhuizen. Daar moet het kind opeens naar het hele werkwoord kijken, want je bij de spelling van die werkwoorden laten leiden door de verbale stam (zeef, verhuis), leidt tot foute spellingen als hij zeefte, zij verhuiste. De boodschap is dat het taalsysteem regelmatig is en begrijpelijk. Wil je dat kinderen beter leren spellen, leg ze dan iets uit over de taalkundige kennis die achter het spellingsysteem zit.
Spellen zonder standaardtaal
De bijdrage van Jan Don betreft de spelling van het Standaardnederlands, waarvoor men onophoudelijk bezig is spellingregels op te stellen (ook ik wil het nu even niet over die pannenkoek hebben). Maar hoe zit dat nu met die taalkundige kennis als een bepaald taalsysteem geen standaardtaal is? Het West-Germaans kreeg de volgende kinderen: Oudengels, Oudfries, Oudnederfrankisch, Oudsaksisch en Oudhoogduits. Uit al deze talen ontwikkelde zich uiteindelijk een standaardtaal, met uitzondering van het Oudsaksisch, dat een enorm geografisch gebied bestreek (Noord-Oost-Nederland en Noord-West-Duitsland). Als we ons even beperken tot Nederland, dan zien we daar de volgende hoofdvariëteiten van het Nedersaksisch: Gronings, Drents, Stellingwerfs, Sallands, Twents, Achterhoeks en Veluws. Binnen al deze variëteiten is schriftelijke literatuur ontstaan. Er zijn ook wel spellingen ontwikkeld voor deze variëteiten, maar die hebben over het algemeen maar een zeer beperkt bereik. Wie in dergelijke talen schrijft en een consequent spellingsysteem wil hanteren, zal op zoek moeten naar de taalkundige wereld die er achter de spelling zit. Daar zal ik nu enkele voorbeelden van geven.
Sallands: spelling en taalkunde
De afgelopen jaren ben ik bezig geweest om de Oudsaksische Heliand in het Sallands (gekozen taal: Hellendoorns) te vertalen. Nu is dat Oudsaksisch knap ingewikkeld, maar complex is ook de spelling van de doeltaal, waarvoor allerlei regels opgesteld moesten worden om die spelling te motiveren. Dit is een onmogelijk taak zonder die taalkundige kennis toe te passen. Laten we met een eenvoudige regel beginnen. In het Hellendoorns wordt de t niet uitgesproken op het eind van een woord als er een wrijfklank aan voorafgaat: kracht en last klinken als krach en las. Op grond van de regel van terugvindbaarheid kunnen we besluiten tot de spelling kracht en last, omdat die t wél tevoorschijn komt in afleidingen als krachtig en lastig. Dit is te vergelijken met de spelling van hond in het Nederlands, waarvan de d in het meervoud honden opduikt. De spelling hont, waarvan de t stemhebbend wordt in honden is niet te verdedigen, want dan is het de vraag waarom lont geen londen wordt in het meervoud, maar lonten.
Wat lastiger wordt het met woorden als härte ‘hart’ en kärse ‘kers’, waarin de r niet te horen is. Toch spel ik die r in dit soort vormen, omdat de reductie of deletie ervan te maken heeft met de rechter klankomgeving. De r wordt duidelijk gearticuleerd in woorden als kärke ‘kerk’, värve ‘verf’ en velge ‘velg’.
Nog wat complexer wordt het als we op het terrein van de werkwoorden komen. Om aan te geven hoe ingewikkeld de vervoeging van sterke werkwoorden in deze taal is, geef ik hier het paradigma van het werkwoord lîegen ‘liegen’. Dit werkwoord hebben we verderop ook nodig voor het voorbeeld dat daar besproken wordt (de persoonlijke voornaamwoorden wiej en zîe (beide meervoud) komen ook voor als wiejlûu en zîelûu).
In het Nederlands wordt voor het verschil in spelling met d of dt tussen Ik word/Word ik? en Jij wordt/Word jij? de regel voor analogie gebruikt: het is ook Ik lieg/Lieg ik? en Jij liegt/Lieg jij? Passen we deze regel toe voor het Hellendoorns, dan zien we als we de bovenstaande vervoegingen van het werkwoord lîegen in ogenschouw nemen, dat bij een werkwoord als wörden ‘worden’ de volgende spellingen van toepassing zijn.
Net als in het paradigma van het werkwoord lîegen, vallen ik en wiej niet onder die systematiek van het spellen met d of dt bij de vervoegingen Ik lîege ‘Ik lieg’ en Ik wörde ‘Ik word’; Lîege wiej? ‘Liegen wij?’en Wörde wiej? ‘Worden wij?’
Het tweede voorbeeld van werkwoordspelling betreft de imperatief. In het hedendaags Nederlands geldt de regel dat de gebiedende wijs geen –t krijgt, of het nu om een enkelvoud of een meervoud gaat. Bij een aansporing waarbij het onderwerp wordt gebruikt, verschijnt die –t wél (vergelijk het verschil tussen Kom verder (bevel) en Komt u verder (aansporing)). In het Hellendoorns evenwel hebben enkelvoud en meervoud beide een –t. Het is dus Doet hum/eer d’r nog maer îene ‘Geef hem/hun er nog maar een’. Dat betekent dat ook in de imperatief van het werkwoord wörden een –t verschijnt (bij zowel enkelvoud als meervoud):
- Wördt toch ’s wakker ‘Word toch eens wakker’
Deze voorbeelden laten zien dat bij het spellen in een taal die geen standaardtaal is met een uitgebreide set van spellingregels, veel pionierswerk verricht moet worden.
harryreintjes zegt
Regel of niet in het hedendaags Nederlands, er is niets raars met “word(t) geen naprater” (bond tegen het vloeken) en “wees(t) waakzaam ( bijbeltekst).
harryreintjes zegt
Probeer ook nog maar eens Twentse “hebben”.
Hans Koetschruiter zegt
De vervoeging van het sterke werkwoord in het Sallands (het Wijhes/Wiejes in mijn geval) is inderdaad lastig. Vooral de 3. persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd laat onregelmatigheden zien. Hier treedt, zoals in het Duits, klinkerverandering op en ontbreekt de -t (maar ook weer niet altijd). In het Duits treedt de klinkerverandering op in de 2. en 3. persoon en blijft de -t voor de 3. persoon behouden. Zie hier wat voorbeelden:
Ich laufe / du läufst / er läuft – in het Sallands: ik lope / ie loopt / e löp
Ich spreche / du sprichst / er spricht – in het Sallands: ik sprèke / ie sprèèkt / e sprük (evt. e sprèèkt)
Ich schlafe / du schläfst / er schläft – in het Sallands: ik sloape / ie sloapt / e slüp
Richtlijn blijft echter het Nederlands want daar waar het Duitse werkwoord zwak is en het Nederlandse sterk volgt een sterke conjugatie.
Ich kaufe / du kaufst / er kauft >> ik koop / jij koopt / hij koopt >> ik kope / ie koopt / e köch
Ich suche / du suchst / er sucht >> ik zoek / jij zoekt / hij zoekt >> ik zyke / ie zyykt* / e zöch
*y als in Utrecht of Ruurlo
Hier nog twee oppositieparen waarbij in het Sallands de sterke werkwoorden wel de -t voor de 3. enkelvoud behouden. Kijken we naar de variant ‘ie sprèèkt’ hierboven, dan lijkt het erop, dat het wegvallen van de -t uitgang ten nauwste samenhangt met het al of niet optreden van klinkerverandering.
Ich nehme du nimmst / er nimmt – in het Sallands: ik nème / ie nèèmt / e nèèmt
Ich stehle / du stiehlst / er stiehlt – in het Sallands: ik stèle / ie stèèlt / e stèèlt
Jan Nijen Twilhaar zegt
Dank Hans voor je reactie. Ik stel het op prijs dat je de moeite neemt om inhoudelijk te reageren. Het klopt dat de vervoeging van sterke werkwoorden in het Nedersaksisch extreem ingewikkeld is. Ik heb echter het paradigma van lîegen ‘liegen’ ook gekozen om via de regel van analogie te laten zien hoe het dan zit met de spelling binnen het paradigma van wörden ‘worden’. Je haalt er echter het Duits bij, maar dat komt van het Oudhoogduits en dat is een zuster van het Oudsaksisch. Het Nedersaksisch, waartoe ook het Sallands behoort, is net als het Nederduits in het Noord-Westen van Duitsland (dat ook wel met de ongelukkige benaming Platduits wordt aangeduid), ontstaan uit het Oudsaksisch. Dus waarom het Duits erbij gehaald. Verder zeg je dat het Nederlands de richtlijn blijft. Dat begrijp ik niet. Waarvoor? Bovendien vergelijk je het Nederlands ook nog met het Duits. Waarom? Door dit alles begrijp ik niet goed wat je punt is. Wel dat je wilt aangeven dat de Nedersaksische conjugatie uitermate complex is natuurlijk.
Hans Koetschruiter zegt
Dag Jan, waarom ik het Duits erbij haal, was een van je vragen. In het Sallands zie je, dat er bij de conjugatie van sterke werkwoorden in de 3. persoon enkelvoud een klinkerverandering optreedt. In het Nederlands heb je dit verschijnsel niet, in het Duits daarentegen weer wel (klinkerverandering voor de 2. en 3. persoon enkelvoud). Dat is op zijn minst opmerkelijk.
En al is het dan zo, dat het Nederlands en het Sallands afstammen met het Oudsaksisch en het Duits van het Oudhoogduits, toch lijkt het me niet onlogisch te veronderstellen, dat klinkerveranderingen in het Sallands en in het Duits analoge processen zijn, die je gek genoeg niet in het Nederlands ziet.
Jan Nijen Twilhaar zegt
Dank Hans voor je toelichting. Misschien moet je meer data geven om duidelijk te maken wat je nu precies wilt laten zien. Kenmerkend voor het Nedersaksisch is nu juist die klinkerwisseling in de DERDE persoon enkelvoud tegenwoordige tijd bij de sterke werkwoorden, wat de tweede persoon mist: ik lope, kieke, schîete-iej loopt, kiekt, schîet-hij löp, kik, schöt. Dat is niet zo in het Duits. Daar hebben de tweede en derde persoon wel een andere vocaal dan de eerste persoon, maar die komen overeen (vergelijk de vervoeging van bijvoorbeeld laufen, raten, lesen en sprechen). Het klopt dat je dit in het Nederlands niet ziet. Er zijn wel meer overeenkomsten tussen het Nedersaksisch en het Duits, zoals umlaut bij meervoudsvorming en verkleinwoordvorming; dat zie je in het Nederlands ook niet. Maar welk punt je dan wilt maken in de zin die begint met ‘En al is het zo’ begrijp ik niet. Je zegt daar in feite dat het Nederlands, het Sallands, het Oudsaksisch en het Duits afstammen van het Oudhoogduits. Misschien bedoel je wat anders te zeggen, maar het Sallands komt van het Oudsaksisch, het Duits van het Oudhoogduits en het Nederlands van het Oudnederfrankisch. Die drie talen met Oud- zijn zusters (dochters van het West-Germaans, dat ook nog de dochter Oudengels en Oudfries had).
Hans Koetschruiter zegt
Hallo Jan, mij bekruipt het gevoel, dat we wat langs elkaar heen redeneren. Waar ik je deelgenoot van wilde maken mijn verwondering over dat grammaticale fenomeen van klinkerverandering bij de konjugatie van sterke werkwoorden, die je in het Sallands en het Duits ziet maar niet in het Nederlands. Het fenomeen heeft het Sallands dus gemeen met het Duits maar voor de toepassing oriënteert het zich op het Nederlands. Daarmee bedoel ik, als een werkwoord in het Nederlands sterk, is het dat ook in het Sallands, zelfs als het corresponderende werkwoord in het Duits zwak is. Dat is eigenlijk alles.
Jan Nijen Twilhaar zegt
Achteraf realiseerde ik mij dat het werkwoord wörden volkomen regelmatig is in het Hellendoorns. Het is dus hij wördt (en niet hij wörd), net als hij maekt. Wél een goed voorbeeld is het onregelmatige werkwoord mudden ‘moeten’. Het is dan hij mud tegenover iej mudt, wiej mudt, enzovoort.