Als in hetzelfde gebied verschillende talen gesproken worden, gaan die talen onherroepelijk in de loop van de tijd meer op elkaar lijken. Hoe die wederzijdse beïnvloeding gaat, is een onderwerp van taalwetenschappelijk onderzoek en het Fries is daarbij in de internationale literatuur een belangrijk voorbeeld. Dat komt onder andere doordat er in Nederland decennialang betrekkelijk veel taalkundigen zijn geweest – inmiddels is het een stuk minder, maar zo’n twintig jaar geleden was Nederland nog het land met de ‘meeste taalkundigen per hoofd van de bevolking’. Het komt ook doordat de situatie heel interessant is: in een middeleeuws verleden heeft het Fries het Nederlands beïnvloed, en sindsdien is er al eeuwen invloed andersom. Er zijn inmiddels geen volledig eentalige Friezen meer, en de tweetaligheid van al die individuen bepaalt natuurlijk ook hoe ze beide talen spreken.
Nog steeds lukt het taalkundigen om nieuwe gegevens en nieuwe inzichten boven water te halen over deze interessante situatie. Zo promoveerde Nika Stefan onlangs aan de Universiteit van Amsterdam op een proefschrift over ‘Gesproken Fries’ – niet het officiële standaard-Fries, maar de taal zoals die daadwerkelijk gesproken wordt in de provincie.
Stefan baseert haar resultaten vooral op een recente taalsociologische enquête en een van de opvallende bevindingen vind ik dat ongeveer een derde van de sprekers het Fries niet als moedertaal heeft. Het gaat dan om overwegend sprekers van het Nederlands die de taal op school hebben geleerd of die op latere leeftijd hebben besloten dat het de moeite waard was de taal te leren. Waarschijnlijk terecht wijst Stefan erop dat ook hún Fries invloed moet hebben op de taal van de hele gemeenschap, al is het maar doordat ze met zovelen zijn – en doordat de rest van die gemeenschap dus óók Nederlands verstaat.
Voor de taalkundige zit de ware vreugde altijd in de details. In een van haar deelstudies onderzocht Stefan wat er gebeurt met meervouden in het Fries. Het Friese woord voor ‘dak’ is dak, maar het traditionele meervoud is niet onregelmatig, zoals het Nederlandse daken (met een andere klinker), maar volkomen regelmatig dakken (met in de uitspraak alleen maar de toevoeging van een uitgang –en), net zoals het Nederlands ook regelmatig bakken en zakken heeft.
Uit Stefans onderzoek blijkt dat in alledaags gesproken Fries mensen ook best vaak daken zeggen: in de opnamen die ze onderzocht trof ze het in 44% van de gevallen aan. Dat is op zich een teken van zeer intiem contact tussen talen: bij oppervlakkiger contact nemen talen natuurlijk woorden van elkaar over (computer, gnocchi), maar het overnemen van grammaticale regels, laat staan van uitzonderingen, gebeurt alleen als twee talen voor de sprekers dicht bij elkaar staan.
Stefan onderzocht nog meer van dit soort onregelmatige meervouden. Skepen voor schepen bijvoorbeeld, in plaats van het officiële skippen (naast het enkelvoud skip), sloten voor slotten, gaten voor gatten en skiepen voor skiep (‘schapen’). De kans dat mensen zo’n ‘Nederlandse’ vorm gebruiken varieert. Stefan laat indrukwekkend zien dat je aan de hand van taalkundige theorie precies kunt voorspellen hoe die variatie verloopt.
Zo blijkt gaten helemaal niet voor te komen. De reden daarvoor is dat het Friese woord voor gat weliswaar ook geschreven wordt als gat maar wordt uitgesproken met een oh-achtige klinker. En de klinkerwisseling oh-aa komt noch in het Nederlands noch in het Fries ooit voor bij meervoudsvorming. Ook de kans dat iemand het onregelmatig Friese skiep (net als in het Engels is het woord voor ‘schaap’ onveranderlijk in het meervoud) vervangen door een regelmatiger Nederlands skiepen is klein. Stefan vond het in 9% van de gevallen; dat het niet 0% is komt waarschijnlijk doordat het Fries zelf ook een regelmatig meervoud op –ʼen heeft en er altijd een zekere neiging is om vormen regelmatig te maken. Aardig is ook het voorbeeld sloten: een lange o komt in het Fries nooit voor een t en dit meervoud werd dan ook veel minder vaak overgenomen dan daken. En als het gebeurde werd er vaak eerder sloaten van gemaakt.
Er gaat dus zelfs in alledaagse conversatie enorm veel grotendeels onbewuste kennis zitten. Meervoudsvorming wordt overgenomen van de ene taal naar de andere, maar het moet wel ‘passen’ bij vrij subtiele regeltjes van wat wel of niet kan in de nieuwe taal. Als je het de gemiddelde inwoner van Fryslân vraagt, zal ze niet kunnen zeggen wat de regels zijn voor het gebruik van o voor t, maar die regels past ze toch toe bij de keuze welk meervoud te gebruiken. En de taalkunde blijkt die regels inmiddels ook echt wel op het spoor te zijn.
Laat een reactie achter