Op uitnodiging van de Haagse Kunstkring deed ik onderzoek naar de vertalingen van de dichter Martinus Nijhoff: van François Villon en Shakespeare tot aan Oscar Wilde en ‘De geschiedenis van den soldaat’. Die geschiedenis werd tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog in Zwitserland geschreven door Charles-Ferdinand Ramuz en Igor Stravinsky. L’histoire du soldat is een bewerking van een Russisch volkssrookje in twee bedrijven op een faustiaans thema: een eezame soldaat wordt door de duivel verleid om zijn ziel (zijn viool) af te staan in ruil voor oneindige rijkdom. Vier rollen slechts – de voorlezer, de soldaat, de duivel (in 1984 nog vertolkt door Johnny Kraaykamp sr.) en de prinses – en een klein instrumentaal ensemble.
Nijhoff vertaalde niet alleen de tekst van Ramuz, maar ook de muziek van Stravinsky. Het is een uitzonderlijke resultaat van creatieve transformatie, wedijver en toe-eigening. Nijhoffs vertaling van het muziektheater uit 1926 is heel geestig, vaak zo pregnant als de paradoxale akkoorden van Stravinsky en zo bewegelijk als diens syncopen, op een aantal momenten diep ontroerend.
De ‘voorlezer’, tegen het einde van het spel, in een rust van de koraalmuziek:
Men moet niet meer hebben dan men heeft.
Het geluk is streng persoonlijk, zolang men leeft.
Eén geluk duldt nooit naast zich een tweede geluk.
Als men niet kan kiezen, stoten ze elkander stuk.
Zo kan men niet zijn wie men is en wie men was tegelijk.
Het hart van de mens is maar een zeer klein rijk.
Vooral die laatste regel is helemaal Nijhoff. De ziel huist in het hart en wanneer emoties (het verlangen naar huis, naar de moeder) echt dichtbij komen, wordt de spreker geabstraheerd tot ‘de mens’.
Het was een bijzondere middag: mooi gesprek van Pim Reinders met Nijhoffs biograaf Bart Slijper, voordrachten van enkele gedichten door actrice Tatiana Radier. Het valt dan weer op hoe sterk Nijhoffs gedichten op de voordracht lijken te zijn geschreven. Vaak waren zij dat ook, voor zijn adellijke vriendin, de sopraan Claudine Witsen Elias, voor regisseur en acteur Johan de Meester, voor zijn tweede echtgenote, de actrice Georgette Hagedoorn, en voor het protestantse kerkvolk.
Het is goed om niet alleen zijn bekende gedichten (‘De wandelaar’, ‘De moeder de vrouw’ , ‘Awater’) te blijven lezen en herinneren, en te laten klinken, maar ook zijn bijbelse spelen, zijn psalmberijmingen en zijn vertalingen. Dat alles is bepaald niet het mindere werk.
Stravinsky, de apollinische avantgardist, had Nijhoff ontbolsterd. Nu durfde hij de spreektaal in zijn poëzie te brengen (Awater, Het uur u, de bijbelse spelen, zijn psalmberijmingen), in een voortdurende dialectiek van traditie en vernieuwing. Als vertaler droeg hij bij aan het overdragen van het waardevolle uit het verleden. Overgeleverde versvormen – het rondeel, het sonnet, de ballade – bleken niet zelden de ‘bezweringsformules’ (N. in ‘De pen op papier’) waardoor denkbeelden poëzie konden worden.
Ik denk dat Nijhoff van harte zou hebben ingestemd met wat Stravinsky in 1939 zijn Amerikaanse studenten voorhield:
Traditie is als familiebezit, een erfenis die we krijgen op voorwaarde dat we hem tot bloei brengen en doorgeven aan het nageslacht.
Dat lijkt mij ook voor de neerlandistiek een grote opdracht.
Dank aan Pim Reinders en Ellen Fernhout voor de eevolle uitnodiging, aan biograaf Bart Slijper voor zijn vertrouwen destijds en nu in deze meelezer van zijn biografie-in-wording, aan Bertram Mourits voor het mogen raadplegen van handschriften van Nijhoff en aan mijn Doktorvater, Wiljan van den Akker, die mij wees op metrische details, die natuurlijk nooit details zijn.
Rolf den Otter zegt
Naar aanleiding van de foto: Eigenlijk zou een instituut als het literatuurmuseum al die opnames online moeten zetten. Zie ook de serie https://www.discogs.com/label/1000658-Poëtische-Klanken