Een onderzoeksatelier voor de studie Nederlandse Taal en Cultuur in Groningen
Een vrouw met een kind
Het vertelseltje begint;
Een koe met een kalf,
Het vertelseltje is half…
Het versje hierboven is afkomstig uit De schone prinses, die nooit gelachen had uit 1889, een versie van het redelijk bekende sprookje Zwaan Kleef Aan. Deze versie van het sprookje is gepubliceerd in de tweede jaargang van het Vlaamse tijdschrift Volkskunde (pp. 161-167) en het zijn de tweede tot en met de vijfde regels van het afsluitende rijmpje. Het sprookje hebben wij opgenomen in onze bundel Halfhaantje en de Hardrijder.
Onderzoeksatelier Neerlandistiek (RUG)
Voor het vak Onderzoeksatelier aan de Rijksuniversiteit Groningen kregen wij via Theo Meder de opdracht om samen met hem een boek samen te stellen. Op verzoek van uitgeverij Sterck & De Vreese moest de bundel de “mooiste, grappigste en griezeligste volksverhalen uit Nederland en Vlaanderen” bevatten.
We zijn aan de slag gegaan met het verzamelen van sagen en sprookjes in verhalenbundels, boeken, geschriften, oude tijdschriften, archiefstukken, geluidsopnames en online in de Nederlandse Volksverhalenbank. We wilden niet het zoveelste volksverhalenboek maken met alle bekende sprookjes en sagen, veelal overgeschreven uit al eerder gepubliceerde bundels met volksverhalen. De uiterst bekende canon van Roodkapje, Sneeuwwitje en Assepoester zal de lezer in onze bundel niet vinden. Die verhalen zitten – als het goed is – in ieders collectieve geheugen. Een paar uitzonderingen hebben we wel gemaakt als het afwijkende versies betrof, zoals de Wolf en de Zeven Geitjes (Bargoense versie) en de Kikkerkoning (op z’n Vlaams). Het merendeel van de sprookjes en sagen zal voor de lezer echter nieuw en verrassend zijn: bepaalde verhalen zijn nog niet eerder uitgegeven, komen uit archieven, uit vergeelde manuscripten en vergeten boeken, van onbekende geluidsdragers, of zijn recent verteld door levende, professionele verhalenvertellers. Drie levende vertellers die hebben bijgedragen aan onze bundel zijn troubadour Gery Groot Zwaaftink, verhalenvertellers Marco Holmer en Raymond den Boestert. Gery Groot Zwaaftink leverde zijn versie van de Draak van Gelre. Van Raymond den Boestert en Marco Holmer namen we een Anansi-verhaal en twee Nasreddin Hodja-verhalen op.
Bij onze selectie van verhalen hebben we vaak geopteerd voor de wat langere verhalen, die een uitgewerkt plot hebben; korte anekdotes en sagen (en daar zijn er heel veel van!) hebben we geprobeerd te vermijden. De lengte van de verhalen verschilt onderling soms flink, als gevolg van de traditie waar ze uit voortkomen of als gevolg van de versie van het verhaal die wij hebben opgenomen.
Naast de mondeling overgeleverde volksverhalen zitten er ook wat verhalen van literaire schrijvers in onze bundel zoals het sprookje De Japanse Steenhouwer van Multatuli, dat na de publicatie van de Max Havelaar (1860) een eigen leven is gaan leiden in de orale traditie. Ook hebben we in onze bundel een paar keer een volksverhaal in verzen opgenomen, zoals Boerke Naas van Guido Gezelle, en de ballade van Heer Halewijn.
Nationale en regionale identiteit
De selectie aan verhalen die is opgenomen in de bundel omspant een tijdsbestek van eeuwen: er zitten wat verhalen uit de middeleeuwen en de renaissance bij, maar het merendeel stamt toch uit de periode dat er het fanatiekst is verzameld op volksverhalen: de 19e en 20e eeuw.
Vooral in de 19e eeuw waren de Lage Landen in de ban van het nationaal zelfbeeld en het verzamelen van volksverhalen van eigen bodem, en eventueel in de eigen streektaal, droeg hier cultureel zeer aan bij. De Lage Landen waren sociaal-cultureel gefocust op westelijke provincies als Noord- en Zuid-Holland, maar andere provincies wilden ook hun streekeigen cultuur bevorderen en laten zien. Ze wilden hun eigenheid benadrukken en zich cultureel profileren. Vooral in Limburg, Friesland en Vlaanderen werden in een vroeg stadium veel verhalen in de eigen taal opgeschreven. Verhalen die in eigen land werden verteld droegen bij aan de nationale identiteit, verhalen die in de eigen streektaal werden verteld droegen bij aan de identiteit van de regio.
Vandaag de dag is die nationale identiteit vooral te zien als Nederland speelt op het WK voetbal of als het Koningsdag is. De identiteit van de streek heerst vooral in het zuiden, noorden en oosten van Nederland. De verhalen die verzameld en verteld werden zouden een onderdeel van de Nederlandse cultuur worden en zijn. Dankzij het nationalisme van de 19e en 20e eeuw, kennen wij nu zoveel verschillende volksverhalen en zijn er zoveel bewaard gebleven. Deze interesse in volksverhalen uit eigen land of streek is nog steeds te zien, nu meer vanuit toeristisch oogpunt. In Lochem is bijvoorbeeld een restaurant en uitspanning vernoemd naar de lokale sage over de Witte Wieven.
Vertaling en bewerking
De verhalen die door ons zijn geselecteerd zijn nauwelijks volkomen woordelijk overgenomen. We hebben de verhalen aangepast zodat alles goed leesbaar is voor de moderne lezer en, niet te vergeten, grammaticaal correct. De verhalen uit de middeleeuwen zijn het sterkst bewerkt, omdat het Middelnederlands nog maar door zeer weinigen goed gelezen kan worden en er tegenwoordig andere eisen gesteld worden aan de stijl van vertellen. Ook andere wat oudere teksten moesten aangepast worden: gecompliceerde zinnen, hoogdravende stijl, onbegrijpelijke of ouderwetse woorden moesten allemaal aangepast worden om de vertellingen weer prettig leesbaar te maken.
Verhalen zijn niet alleen omgezet naar de moderne spelling, maar ook vertaald uit bijvoorbeeld het Limburgs of Fries. Soms lieten we bij het vertalen hiervan met opzet nog iets van de streektaal doorschemeren. We hebben er wel voor gezorgd dat de verhalen leesbaar blijven. Een voorbeeld van iets dat wij soms hebben laten staan is het woord “gij”. Dit is in het Vlaams nog steeds wel gangbaar en ook vindt de lezer hier en daar een woordje Fries (“heit”, “skûtsje”) of dialect. Dit vonden we geen kwaad kunnen.
Nederland en Vlaanderen kennen heel veel volksverhalen en we konden onmogelijk alle vertellingen in één bundel stoppen. We hebben een selectie gemaakt en hierbij hebben we vooral onze keuze laten vallen op de genres van het sprookje en de sage – modernere genres als de hedendaagse mop of het broodjeaapverhaal zijn vermeden, ook al zijn dit evengoed volksverhalen. Daarnaast hebben wij gezocht naar verhalen die ooit aantoonbaar in de mondelinge overlevering hebben gecirculeerd en vaak in een internationale verteltraditie staan.
Catalogi van volksverhalen
Als sprookjes of sagen in een internationale verteltraditie staan, krijgen verhalen veelal een bepaald typenummer toegekend. De meest voorkomende typenummers in onze bundel zijn ATU-nummers en SIN-nummers. ATU verwijst naar de internationale volksverhaal-catalogus The Types of International Folktales. SIN verwijst naar de index van Nederlandse volksverhalen (vooral sagen) door verzamelaar J.R.W. Sinninghe.
De Aarne-Thomson-Uther-index begon in 1910 als de ‘Aarne-index’. De Finse folklorist Antti Aarne publiceerde in het Duits Verzeichnis der Märchentypen dat werd uitgegeven door de Finse academie voor wetenschappen. De Amerikaanse folklorist Stith Thompson reviseerde en breidde Aarnes index tweemaal uit, één keer in 1928 en één keer in 1961. De uitbreiding werd bekend als de Aarne-Thompson-index en is tot 2004 veelvuldig gebruikt. In 2004 reviseerde en breidde de Duitse folklorist Hans-Jörg Uther de index uit. Deze uitbreiding wordt vandaag de dag gebruikt. De catalogus The types of international folktales van Uther besteedt vooral aandacht aan sprookjes en nauwelijks aan sagen.
Daarvoor gebruikten we de andere index; de SIN-index die stamt uit 1943. De Finse academie voor wetenschappen publiceerde de index van Sinninghe in Helsinki en deze wordt vooral gebruikt bij Nederlandse sagen en een beetje bij sprookjes en legenden. Het werk kreeg de naam Katalog der niederländischen Märchen-, Ursprungssagen-, Sagen- und Legendenvarianten. Beide indices zijn bedoeld om verhalen te classificeren en maken het makkelijker om verschillende versies van hetzelfde verhaaltype te vinden en comparatief onderzoek te doen.
Verantwoording
Naast het typenummer moet in de verantwoording van de bundel ook gemeld worden wie de verteller is, waar en wanneer het verhaal verteld is, in welke taal, wie het heeft verzameld (en gepubliceerd) en of het verhaal terug te vinden is in de Nederlandse Volksverhalenbank. Als het verhaal niet is terug te vinden of te classificeren, wordt ook dit gemeld. De plaats van herkomst is handig om te weten, omdat dit een beeld kan geven van de plaatselijke cultuur. Bij het classificeren van de verhalen wordt er eerst naar de ATU-index en dan naar de SIN-index gekeken. Dit is vooral omdat de ATU-index uitgebreider en internationaler is. De SIN-index is vooral toegespitst op Nederlandse volksverhalen en is daarbij maar een beetje gericht op sprookjes en legenden en vooral op sagen.
Onze bundel is gericht op een volwassen leespubliek – al kunnen bepaalde verhalen best aan kinderen naverteld of voorgelezen worden. Politiek correct volgens de huidige normen zijn onze verhalen evenwel lang niet altijd – ze stammen uit een andere tijd, toen de wereld nog wat anders in elkaar stak en we hebben niet de aanvechting gehad om veel aan te passen of te verdoezelen. Deze keuze hebben wij gemaakt om het verhaal recht te doen en in de hoop dat het publiek weet dat het niet onze normen en waarden zijn die verkondigd worden. Wij vertellen enkel verhalen uit andere tijden, afkomstig van andere vertellers. Platte volkshumor, gruwel, wreedheid, geweld, viezigheden, vrouwonvriendelijkheid, erotiek en seksualiteit zijn bewust niet vermeden, vooral omdat dit thema’s waren waar veel verhalen over gingen. Evengoed hebben de verhalen ook veel moois te bieden, zoals een morele of poëtische boodschap aan de lezer.
Toch hebben we er voor gekozen om bepaalde verhalen gewoon niet te selecteren voor het boek, bijvoorbeeld als een verhaal vol staat met antisemitisme. Het leek ons niet gewenst om dit soort verhalen op te nemen.
Evenwichtige selectie
We hebben getracht een evenwicht te vinden tussen volksverhalen uit Nederland en Vlaanderen. Alle provincies uit Nederland en Vlaanderen zijn zo veel mogelijk vertegenwoordigd. De bundel heet niet voor niets Halfhaantje en de Hardrijder, want de hoofdpersonen uit deze twee verhalen vertegenwoordigen de Vlaamse en Nederlandse vertelcultuur. Dit is een narratieve cultuur die veel verwantschap vertoont, al is het maar door de taal, maar die zich deels ook van elkaar onderscheidt doordat de zuiderlingen iets meer voeling hebben met wondersprookjes en vrome vertellingen, terwijl de noorderlingen wat meer neigen naar het vertellen van grappige sprookjes en sterke verhalen.
Ten slotte hebben we onze opdracht voor “volksverhalen uit Nederland en Vlaanderen” redelijk breed opgevat: er leven ook gemeenschappen die verhalen van elders hebben meegebracht die hier nu ingang hebben gevonden, zoals sprookjes uit Suriname, Marokko en Turkije – en die vertelculturen wilden we niet overslaan.
We hebben zelfs als easter egg een verhaal dat door ons vieren verzonnen is in de bundel gestopt. We zijn benieuwd of de oplettende lezer dit verhaal kan ontdekken. Achter in het boek geven we bij elk verhaal een verantwoording van de bronnen en wat extra informatie – maar dus ook van ons fake-volksverhaal met een nep-verantwoording.
Theo Meder vroeg ons wat wij typerend vinden voor Nederlandse sagen en sprookjes. Wij moesten hem helaas een antwoord schuldig blijven. Ons is het niet gelukt een typerend iets te vinden in de volksverhalen dat echt kenmerkend is voor de Nederlands-Vlaamse vertelcultuur, vooral vanwege het internationale karakter van de meeste verhalen. Maar misschien lukt het de lezer straks wel.
Vervolgtraject
Ons deel van het maken van het boek zit er voor het grootste gedeelte op. Ons manuscript is zo goed als af en het wordt over een tijdje naar de uitgeverij gestuurd. Dat ons werk bijna klaar is, betekent niet dat ons boek ook bijna af is. Bij de uitgeverij zal ons werk nogmaals grondig worden doorgenomen en waar nodig verbeterd. Er moet een tekst worden geschreven voor in de voorjaarscatalogus om ons boek aan te kondigen en te promoten en er moet reclame worden gemaakt voor ons boek.
Er zullen drukproeven volgen om de opmaak, spelling en lay-out te controleren. Daarnaast gaat onze bundel naast de door ons verzamelde verhalen afbeeldingen bevatten en moet er een omslagontwerp worden gemaakt. We wilden eerst – bij gebrek aan beter – tekeningen laten genereren door een computer (DALL-E 2), maar toen diende zich een fantastische illustrator aan. Illustraties moeten minimaal 300 dpi (dots per inch) zijn zodat ze van een hoge kwaliteit zijn. Daarnaast moeten afbeeldingen rechtenvrij zijn en dit maakt het vinden van afbeeldingen lastig. Een illustrator is de perfecte oplossing en geeft ook een mooi resultaat, maar moet bekostigd worden. Voor literaire werken is vaak subsidie beschikbaar, maar voor ons werk is er geen potje dat wij kunnen gebruiken. Ons project staat los van de universiteit waardoor ook zij ons geen geld kan verschaffen.
Nog een laatste tip van ons: denk nooit: “Het zal wel goed wezen” want er gaat altijd wel wat fout. We blijven mensen en mensen maken fouten. Desalniettemin zijn wij ervan overtuigd dat wij iets moois hebben neergezet.
En voor de rest geldt voor heel wat verhalen:
Wie ze het laatst vertelden
Die hun lippen zijn nog warm.
Laat een reactie achter