In een interessant artikel over het rijm in Vanden vos Reynaerde wijst Rik Van Daele in het voorbijgaan op een interessant verschijnsel: de naam Lamfroyt wordt altijd met een o geschreven, behalve als hij in rijmpositie voorkomt: dan is het Lamfreyde. Van Daele bespreekt niet echt waarom er deze variatie is, en waarom de vormen op deze manier verdeeld zijn over de rijmen. Nu ligt het antwoord op die laatste kwestie ook wel voor de hand:op oyt rijmde maar bitter weinig, terwijl op Lamfreyde zowel beide als seide rijmde – allebei die rijmparen komen dan ook voor in het gedicht.
Johan Oosterman wijst me er overigens op dat er in de tekst van de Reinaert wel degelijk potentiële rijmwoorden voorkomen, namelijk noyt en ontscoyt. Volgens Johan wordt er ook in Der naturen bloeme niet gerijmd op oyt en in het Gruuthuse-handschrift slechts één keer (Die van gracien altoos vloit, / O roze, die in den hemel bloit). Er was dus wel iets om mee te rijmen, maar kennelijk was dat niet genoeg.
Eenzelfde kwestie doet zich, misschien nog wel pregnanter voor bij het paar comen en commen. Die eerste vorm komt in totaal acht keer voor, steeds aan het einde van een regel:
- Het was sint so verre comen
- Waer ic hem niet te hulpen comen
- Dat hi te hove soude comen,
- Dat hi te Manpertuus es comen,
- Hoe sal nu Brune te hove comen?
- In derre wijs van verren comen,
- Dat Reynaert ware te hove comen
- Die ons ne mochte comen
- Doe saghic minen vader comen
- Ende vloech danen dat hi es comen
- Men sal den wulf enten beere doen comen
Het gaat hier zowel het voltooid deelwoord (in het moderne Nederlands gekomen) als de infinitief-vorm (in het moderne Nederlands komen). Commen wordt binnen in de regel voor allebei die functies gebruikt, en we vinden hier ook een voorbeeld als persoonsvorm in de derde persoon enkelvoud. Toevallig zijn dit ook vijftien voorbeelden:
- Ofte si commen daer si horen
- Die te hove zijn commen hier.
- (Saghen si) Canticler commen ghevaren,
- Dus sijn si commen int ghedinghe.
- Ende sach commen Lamfreyde,
- Lamfroyt commen gheronnen;
- Ende ondercommen van den bloede,
- Hier was commen Bruun de vraet.
- Daer hi was commen ongherich in,
- Ne condi sat niet commen huut.
- Ende hi in Vlaendren commen soude
- Die hem te hulpen commen soude
- ‘Reynaert es hier commen te hove
- Waer si commen in hu ghemoet,
- Ende dan commen nemmermee
Met taalkundig jargon zou je kunnen zeggen dat comen en commen in de Reynaert in complementaire distributie zijn: ze komen allebei exclusief voor in een bepaalde verzameling contexten, en die overlappen elkaar niet. Het zijn net te veel voorbeelden, naar beide kanten om te denken dat die verdeling toevallig is. Bovendien vinden we dezelfde verdeling bij willecom(m)e:
- Oem Bruun, gheselle, willecome!
- Neve, ghi zijt mi willecome.
- (ghi sult den coninc) Harde willecomme zijn.’
Het makkelijkst valt te begrijpen dat commen niet in rijmpositie voorkomt, want dan zou er weinig te rijmen zijn geweest. In de hele tekst van Reynaert komt slechts één potentieel rijmwoord voor (crommen) en omdat dit een verbogen bijvoeglijk naamwoord is (‘Ludolf metten crommen vingheren’, ‘Hughelijn metten crommen beene’) zou het gebruik als rijmwoord een voor deze dichter onacceptabel enjambement hebben betekend. In de tekst wordt trouwens wel één keer Zomme (Somme) op omme gerijmd, maar op een enkele uitzondering na rijmen in de Reynaert worden met een n niet op woorden zonder een n:
Doe mijn vader al omme ende omme
Tusschen dier Elve entier Zomme
Hadde gheloepen al dat lant
De vraag is nu waarom comen nooit buiten de rijmpositie voorkomt. Kennelijk was die vorm wel toegestaan – we gaan er niet vanuit dat hij speciaal voor het rijm gecreëerd is, want zulke trucs permitteerde de dichter zich niet. Bovendien zijn allebei de vormen nog volop aanwezig in het taalgebied: standaard-Nederlands. Volgens de gegevens in de GTRP-database heeft twee derde van de Nederlandse dialecten een vorm met een korte ongespannen klinker zoals kommen al is de lange vorm (komen) wat dominanter in het zuiden en in (Zuid-)Holland.
Volgens Cor van Bree in zijn Historische grammatica van het Nederlands is kommen het resultaat van klinkerverkorting in komen. Van Bree wijst erop dat klinkers voor een m vaker verkort zijn (bijvoorbeeld in blom, in krummel en in verdomme). Johan Taeldeman en Jan Goossens geven in hun Fonologische Atlas van de Nederlandse Dialecten (niet online) de voorkeur aan een iets andere verklaring, namelijk dat de oo eerst verkort is in komt, voor twee medeklinkers, en dat die verkorte klinker vervolgens is overgesprongen op de andere vormen van het paradigma.
Voor de schrijver van de Reinaert (die vermoedelijk opereerde aan de rand van het huidige komen-gebied) was vermoedelijk de kommen-vorm de meest gebruikelijke. Die gebruikte hij dus als hij de vrije keus had. Maar als het rijm hem dwong, kon jij ook teruggrijpen op de oudere, hem ook bekende vorm, komen.
Ik schreef eerder over het rijm in de Reynaert
Serie Over Reynaert
Het verschijnen van De Reynaert. Leven met een middeleeuws meesterwerk van Frits van Oostrom is aanleiding voor een reeks bijdragen op Neerlandistiek. Lees alle artikelen in deze serie.
Yoïn van Spijk zegt
Wat interessant! Een kwestie die hierdoor in me opkwam: om een of andere reden is ‘kòmme’ in veel Oost-Brabantse dialecten nog steeds een lastig rijmwoord. Samen met ‘verdòmme’ is het een zeldzaam geval van een woord met een open /ɔ/ voor een nasaal die niet het verkortingsproduct van /ɔː/ is (zoals in ‘schaome’ > ‘geschòmd’). De umlautklinker in de 3e p. ev. ‘kùmt’ is /œ/, passend bij /ɔ/. Je zou ‘komme’ met gesloten /ʊ/ en ‘kumt’ met /ʏ/ verwachten, zoals je ‘blom’ met ‘blumke’, ‘gromme’, ‘kom’ met ‘kumke’ (dat ding waar je uit eet) en ‘stomme’ hebt. Het huidige verkortingsproduct van een /oː/ kan de /ɔ/ van ‘kòmme’ ook niet zijn, want dat is ook /ʊ/: ‘hoope’ /oː/ > ‘gehopt’ /ʊ/. (In Midden-Brabant heb je inderdaad ‘koome’ met het regelmatige ‘komt’.) Er is dus iets geks aan de hand, daar in Oost-Brabant, want ‘verdòmme’ doet dus wel mee, maar ‘blom’ niet, dus de vroege verkorting lijkt niet de gemene deler.
jandeputter zegt
Het diepgravende artikel van Marc van Oostendorp riep twee reacties bij me op. De eerste was of het hier niet gaat om het taalgebruik van de kopiist. De tweede was de natuurlijke reactie van een Reynaerdist, wat staat er in Comburg en het Dyckse handschrift?
Uit een studie van Jan Goossens weten we dat de kopiist van Comburg zijn taalvormen vaak moderniseerde.( ‘Die Dycksche Handschrift und der Reynaert’). Het zou kunnen zijn dat de kopiïst van het Comburgse handschrift, die omstreeks 1400 in Gent werkte waar hij ‘comen’ buiten rijmpositie vond in zijn legger dit gemoderniseerd heeft naar ‘commen’. Wanneer Comburg met het iets oudere Dyckse handschrift vergeleken wordt dan blijkt dat waar in Comburg ‘commen’ staat, de kopiïst van Dyck het oudere ‘comen’ gebruikt.
Nu is het niet uitgesloten dat deze Hollandse of Utrechtse kopiïst het afkortingsteken negeerde en van ‘commen’ ‘comen’ maakte. Volgens de klankatlas van het dertiende eeuwse Nederlands komt ‘commen’ vooral voor Gent. (www.dbnl.org/tekst/bert004klan01_01/bert004klan01_01_0133: p. 84 en kaart 108). De eenvoudigere verklaring is echter dat de Hollandse-Utrechtse kopiist ‘comen’ in zijn legger vond en het een Gentse kopiïst was die ‘comen’ systematisch in ‘commen’ veranderde in de veertiende of het begin van de vijftiende eeuw.. Een idee of de dichter al in de dertiende eeuw ‘comen’ of ‘commen’ schreef, kunnen we krijgen door te onderzoeken of ‘commen’ voorkomt in de ambtelijke bescheiden die te vinden zijn in het corpus Gysseling.
Het corpus Gysseling geeft 12 treffers voor ‘commen’ in de ambtelijke bescheiden. ‘Comen’ komt veel vaker voor, ook in Gentse oorkonden.
Een vergelijking tussen deze vindplaatsen maakt duidelijk dat ‘commen’ niet in de oudste Gentse bronnen te vinden is. De oudste vermelding is uit 1280. Twintig of dertig jaar later dan de Reynaert geschreven is. Op basis van het corpus Gysseling is er dus geen reden om aan te nemen dat de dichter van de Reynaert ‘commen’ schreef. Ook buiten rijmpositie schreef hij waarschijnlijk ‘comen’.
In rijmpositie
A 79 = F 79: comen
A 160 = F 156: comen
A 473 = F 459: comen
A 519 = F 505: comen
A 961 = F 947: comen
A2376 = F2340: comen
A2797 = F2765: comen
A3413 – F 3381: comen – coenen
A 629 – F 615: willecome – wel come
A1072 – F 1059: willecome-wellecome
niet in rijnmpositie
A 14 – F 14: commen – comen
A 87 – F 87: commen – comen
A 285 – F 273: commen – comen
A 314 – F 302: commen – comen
A 699 – F 685 : commen – comen
A 760 – F 746: commen – comen
A 868 – F 852: onder commen – ondercomen
A1088 – F1075: commen – comen
A1526 – F1516: commen – comen
A1527 – F1517: commen – comen
A2252 – F2216: commen – comen
A2446 – F2409: commen – comen
A2768 – F2736: commen – comen
A2783 – F2751: commen – comen
A2793 – F2761: commen – woord ontbreekt.
A3270 – F 3238: willecomme – willecome
Niet in A – F 1058 : willecome
N.b commen wordt steeds met een afkortingsstreep geschreven. Er staat comen met een streepje boven de m in het Comburgse handschrift.
‘Commen’ in het Corpus Gysseling:
nrs. 317 Gent; 336 Gent, 580 Gent; 831 Mechelen: 1048 Mechelen: 1138 Zevergem bij Gent; 1254a Gentbrugge bij Gent; 1273 Mechelen; 1341 Mechelen; 1365 Brugge; 1552 Gent; 1737 Vlaanderen grafelijke kanselarij
‘Comen’ in Gentse ambtelijke bescheiden in het Corpus Gysseling:
(nrs. 43; 92; 93; 94; 241;289; 364; 441; 657; 803 Gentbrugge; 822; 998; 1003; 1004; 1067; 1239; 1252 Gentbrugge, 1254a Gentbrugge; 1372; 1488; 1565a; 1591; 1699; 1730 Grafelijke kanselarij; 1735 Grafelijke kanselarij; 1736 Grafelijke kanselarij; 1737 grafelijke kanselarij; 1738 grafelijke kanselarij)
:
Marc van Oostendorp zegt
Dank u wel! Het lijkt me inderdaad logischer om te denken dat iemand van comen commen heeft gemaakt, dan andersom, vanwege het rijm. Hier moet nog het een en ander worden uitgezocht!