Jarenlang heeft Khalid Mourigh onderzoek gedaan naar de specifieke eigenschappen van het ‘Marokkaans Nederlands’, de specifieke vorm van Nederlands die door Marokkaanse jongeren gesproken wordt, en om preciezer te zijn naar de taal van de Marokkaanse jeugd in Gouda – een interessante plaats voor dit soort onderzoek omdat er naar verhouding veel Marokkaanse families wonen die bovendien voor een groot gedeelte allemaal wortels hebben dezelfde regio (Aid Said). Ook de jongeren zijn zich van die regionale basis nog bewust.
Mourigh heeft nu zijn bevindingen samengevat voor het tijdschrift Afrikanistik / Aegyptologie Online, in een stuk (gratis) dat zo groot is (bijna 100 bladzijden) dat je het gerust een boekje kunt lezen: wat maakt dit Nederlands nu zo bijzonder? Dat is veel meer dan alleen de sj-achtige uitspraak van de s waar ook de meeste Goudse jongeren zelf mee komen (sjneeuw), zo laat hij zien. Zo zijn er eigen constructies (mijn vader de hoofd in plaats van ‘het hoofd van mijn vader’) en zijn er eigen, vaak uit het Berber genoemde woorden – als voorbeelden noemen de jongeren vaak sjcheldwoorden. Mourigh besteedt bovendien veel aandacht aan de vraag hoe de jongeren hun taalgebruik zelf zien: in hoeverre werkt het bijvoorbeeld naar hun eigen oordeel tegen ze? (Ze lijken in het algemeen behoorlijk ontspannen.)
Interessant vind ik de discussie over wat dat nu eigenlijk is, dat Marokkaans Nederlands. Je zou het bijvoorbeeld kunnen zien als een nieuw soort dialect, maar dan niet gedefinieerd naar een regio, maar naar een etnische groep: een etnolect. Mourigh doet dat echter liever niet, omdat hij ziet dat de jongeren, veel meer dan traditionele dialectsprekers, ook bewust spelen met hun taal. Tegelijkertijd antwoordt een van hen op Mourighs vraag ‘doen jullie dat expres?’ met ‘Nee, zo zijn wij allemaal’. Het gebruik van Marokkaans Nederlands is een vorm van zijn.
Wat dat betreft is het Marokkaans Nederlands voor hen ook echt iets anders dan straattaal – ze gebruiken ook onderling niet zoveel Surinaamse woorden die zo kenmerkend zijn voor straattaal, tenzij voor de grap. Goudse jeugd die niet van Marokkaanse afkomst is gebruikt daarentegen wola wel op zo’n beetje dezelfde manier als doekoe – allemaal straattaal.
Illustratief is dat Mourigh het Marokkaans Nederlands plaatst tegenover Indigenous Dutch: inheems Nederlands, de taal van de niet-Marokkanen. Met die naam maakt hij op een onnadrukkelijke manier een evidente waarheid duidelijk: dat ook dát Nederlands niet neutraal, is, en evenzeer een vorm van ‘zijn’. Er bestaat helemaal geen sociaal neutrale taal.
Gouda is de afgelopen decennia een taalkundig laboratorium geweest. Mourigh laat zien wat de eerste uitkomsten zijn.
Wouter Steenbeek zegt
Interessant, ik ga het zeker lezen! Eén ding vraag ik me wel af. Er wordt beweerd dat traditionele dialectsprekers niet zo bewust zijn van hun taal. Dat lijkt me wat kort door de bocht. Vaak weten dialectsprekers precies hoe hun taal van die uit het buurdorp of de grote stad verschilt. En veel verschillen lijken duidelijk ontstaan doordat groepen mensen (i.c. bewoners van verschillende plaatsen) zich tegen elkaar wilden afzetten. Dan ben je dus op jouw manier wel bewust bezig een eigen identiteit te creëren door taal – net als deze Marokkaans-Goudse jongeren.
Logische vervolgstap zou natuurlijk zijn om het Marokkaans-Nederlands van andere steden te onderzoeken. Kijken of dat etnolect ook dialecten heeft. En dan natuurlijk het Turks-Nederlands, bijvoorbeeld in Dordrecht, waar juist veel Turken (en de meeste uit één dorp!) wonen.