Met de verschijning van het tweede deel van Dune op het witte doek betreedt het begrip ‘bijzit’ wederom het wijdere bewustzijn. Nu wordt daar vaak het leenwoord concubine voor gebruikt, vroeger het raadselachtige erfwoord keefse.
Een oude verhouding
Streng genomen is een bijzit een vrouw die in buitenechtelijke gemeenschap met een man leeft. Vanouds ging het in vele delen van de wereld om een verhouding waar trouwen niet gewenst of mogelijk was, bijvoorbeeld door een verschil in stand of afkomst of omdat de man ter binding van adellijke huizen met een ander gehuwd was of beschikbaar wilde blijven. De bijzit was vaak weinig meer dan bedgenoot en dienstmeid, maar kon ook juist een ware liefde zijn.
Een kind geboren uit zo’n verhouding was uiteraard een bastaard, zoals de elfde-eeuwse Normandische koning Willem de Bastaard, later de Veroveraar. In het nu wederom uitgebeelde boek Dune (1965), het meesterwerk van de Amerikaanse schrijver Frank Herbert, is het Paul Atreides als loot van hertog Leto en vrouwe Jessica. Zij had zich niet gehouden aan de stille opdracht van haar zusterorde, de Bene Gesserit, om enkel dochters te baren.
Een eerdere benaming
Het oude Germaanse woord voor ‘bijzit’—ook wel ‘minnares’—moet iets als *kabisī geluid hebben, gezien de vormen in de dochtertalen: Oudhoogduits kebis, kebisa, Oudsaksisch kevis, Oudnederlands kevisa en Oudengels cyfes. Bij onze oosterburen is het tegenwoordig nog bewaard als Duits Kebse, in onze taal raakte het ontwikkeld tot Middelnederlands kevese met de gewijzigde betekenis ‘overspel’ en overleefde het op het laatst alleen nog in verouderd Nederlands keefskind ‘onecht kind, bastaard’.
In het Noordgermaans is alleen de voortzetting van een mannelijke vorm *kabisjaz overgeleverd, en wel in opmerkelijk andere zin: Oudnoords kefsir betekende ‘slaaf’. De verhouding tussen de twee vormen is het gemakkelijkst te begrijpen onder de aanname dat de vrouwelijke oorspronkelijk ‘slavin’ betekende en pas later ‘bijzit’. Goed te vergelijken is de zinsontwikkeling van Latijn focāria ‘keukenmeid; dienstmeid; bijzit’, een afleiding van focus ‘haard’.
Een mogelijke oorsprong
Wat is de herkomst van *kabisī en *kabisjaz? Wat werd er oorspronkelijk mee bedoeld? Er zijn in het verleden enkele duidingen bedacht, zoals te vinden in de herkomstkundige woordenboeken, maar ze kunnen niet overtuigen en zullen hier niet besproken worden. Gelukkig is het niet moeilijk om een nieuwe duiding te bedenken.
Slavernij is een vorm van binding—ons werkwoord binden betekende vroeger ook ‘knevelen’ en ‘tot slaaf maken’—dus onze woorden zijn goed te ontleden als afleidingen van Germaans *kabaz ‘knevel, dwarsstokje’. Een knevel werd gebruikt om ervoor te zorgen dat een binding niet losraakte. De afleidingen beduidden dan eigenlijk (en enigszins dichterlijk) ‘knevellinge’ en ‘knevelling’ en vandaar ‘slavin’ en ‘slaaf’.
Het grondwoord *kabaz is in de dochtertalen alleen met verkleinings-l overgeleverd, als onder meer Oudnoords kafli, kefli ‘stokje, dwarsstokje, knevel’ (vanwaar kefla ‘knevelen’) en langs de betekenis ‘lotstaafje’ ook Middelnederlands cavele en gewestelijk Duits Kabel, beide ‘lot; aandeel’. Een evenknie buiten het Germaans is Litouws žãbas ‘tak, twijg’.
Vermoedelijk was *kabaz eigenlijk een zogenaamde s-stam. Dat wil zeggen dat de verbogen vormen ooit een *s bevatten. Door vroege samentrekking konden ook nevenvormen met *kaps- en vandaar *kasp- ontstaan. Dat verklaart het voorkomen van o.a. gewestelijk Engels casp ‘dwarshout van een schopsteel’ en Nederlands kesp ‘dwarshout’. De *s in *kabisī en *kabisjaz is dan dus eigenlijk deel van het grondwoord, niet het achtervoegsel.
Besluit
In Dune, zoals ongetwijfeld in talloze gevallen door onze geschiedenis heen, is vrouwe Jessica niet de wettige vrouw maar uiteindelijk wel de ware liefde van de man met wie ze in gemeenschap leeft. Een vrouw in zo’n verhouding heette vroeger in onze taal een keefse. Dat woord moet echter oorspronkelijk rechtuit naar slavinnen verwezen hebben, mogelijk als afleiding van een oud woord voor ‘knevel’.
Verwijzingen
Blöndal Magnússon, Á., Íslensk orðsifjabók (Reykjavik, 1989)
Brink, S., Thraldom. A History of Slavery in the Viking Age (New York & Oxford, 2021)
Herbert, F., Dune, 50th Anniversay Edition (Londen, 2005)
INL, Middelnederlandsch Woordenboek (webuitgave)
INL, Oudnederlands Woordenboek (webuitgave)
INL, Woordenboek der Nederlandsche Taal (webuitgave)
Karg-Gasterstädt, E., Althochdeutsches Wörterbuch: auf Grund der von Elias von Steinmeyer hinterlassenen Sammlungen (1968–heden)
Krahe, H. & W. Meid, Germanische Sprachwissenschaft III: Wortbildungslehre (Berlijn, 1969)
Kroonen, G., Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden, 2013)
Lloyd, A.L. & R. Lühr, Etymologisches Wörterbuch des Althochdeutschen. Band V: iba – luzzilo (Göttingen, 2014)
Olberg, G. von, “Kebse”, in Reallexikon der germanischen Altertumskunde 16 (2000), blz. 347–52
Philippa, M., e.a., Etymologisch Woordenboek van het Nederlands (webuitgave)
Vries, J. de, Altnordisches etymologisches Wörterbuch (Leiden, 1962)
Vries, J. de, Nederlands etymologisch woordenboek (Leiden, 1971)
Wright, J., The English Dialect Dictionary, 6 vol. (Londen, 1898-1905)
Dit stuk verscheen eerder op Taaldacht
Laat een reactie achter