Bij zo’n zachte winter als we nu beleven, zal ’t wel niet lang duren of de eerste kikkers laten zich horen. Daarom wil ik ’t nu alvast hebben over de namen, die er in de Nederlandse dialecten voor dat diertje bestaan. Daarbij let ik weer speciaal op de benoemingsmotieven. Waarom heet een zaak zoals ie heet? Bij stoel of boom is dat niet meer na te gaan, maar bij kikker is dat nog wel mogelijk.
Wat bij de kikker ’t meest opvalt is ’t geluid dat ie maakt. Niet gek dus, dat je dat in de benamingen terugvindt. Van de namen die daardoor ontstaan zijn, is kikker de meest voorkomende. Het werkwoord kikken betekent ‘geluid geven’ in ruime zin, maar ook ’t specifieke geluid ‘kik’ maken en dat doen kikkers natuurlijk. Kikker betekent dus letterlijk: een wezen dat kikt, zoals bakker betekent: iemand die bakt’. Kikker is tegenwoordig de benaming in ’t grootste gedeelte van ’t gebied ten noorden van de grote rivieren (van boven de Moerdijk, vanuit mijn Brabantse optiek gezegd).
Om dat idee van ’t geluid nog wat te specificeren ontstond de benaming borrekikker, waarbij je dat borre ook wel als een klanknabootsing kunt zien. Deze naam komt nu niet meer voor. De meeste namen voor de kikker zijn zulke klanknabootsingen, in elk geval in ’t Nederlands. Maar ook in ’t klassieke Grieks. Aristofanes laat in zijn klucht ‘Kikkers’ uit 404 v. Chr. de beestjes in koor wrechwrech zeggen en choa-choa. ’t Is toch net alsof je een Nederlandse kikker hoort, want die zegt volgens de woordenboeken ook wrikkik, wrok en kwaak.
Dat kwaak was er eerder dan ’t werkwoord kwaken, denk ik, en van dat werkwoord is daarna weer kwakkert afgeleid, de naam die in Limburg gebruikt wordt.
Nog een mooie klanknabootsing hebben we in work dat in de wijde omgeving van Leiden voorkomt. Die r zit trouwens in veel van dit type namen; zie en beluister borre en wrik. Ook in ’t geluid dat de Griekse kikkers maken, net als de klinker aa, die de mensen blijkbaar ook overal in ’t geluid van de kikker horen. ’t Bewijst dat kikkers net als andere dieren overal op aarde en al duizenden jaren dezelfde geluiden maken. Wel handig voor de communicatie.
Bron: A. Marynissen, in: Het dialectenboek 5. Groesbeek: Stichting Nederlandse Dialecten, 1999.
In de 17e eeuw had de kikker meerdere namen die in ’tzelfde gebied door elkaar gebruikt werden. Vondel (1587-1679) kent er wel drie, die hij naast en door elkaar gebruikt. Kickers en vorschen in één gedicht, borrekickren en vorsch zelfs in één regel. Ik heb niet gemerkt dat daar betekenisverschil tussen zat. Met andere woorden, ze waren gelijkwaardig. Zo’n redundante situatie houdt meestal geen stand. Zo is borrekickren helemaal verdwenen, vors, dat vroeger (zeker in de 15e eeuw) in ’t hele Nederlandse taalgebied voorkwam, verschijnt nu alleen nog in ’t oosten van de provincies Antwerpen en Belgisch Brabant.
Het naast elkaar bestaan van kikker en vors heeft de combinatie kikvors in ’t leven geroepen, die in Oost-Brabant voorkomt. In Limburg vinden we een soortgelijke combinatie, kwakvors. Doordat in Holland uiteindelijk kikker alleen overbleef, werd dat automatisch de benaming in het Standaardnederlands, al functioneert kikvors feitelijk ook als zodanig.
Vors is van alle benamingen de oudste. De eerste vermelding is uit 1240 (die van kikker is uit 1567). Over de herkomst van vors bestaan verschillende theorieën. De eerste zegt dat ’t woord verband houdt met een werkwoord dat ‘sproeien, proesten’ betekent. Vors is dan zoiets als ‘een slijmerig dier’. De tweede theorie legt een relatie met een werkwoord voor ‘springen’. Die laatste heeft mijn voorkeur. De Friese benaming frosk is een variant van vors, of eigenlijk andersom, want in de oudste vorm stond de r vóór de klinker, net als in ’t Duits (Frosch) en ’t Engels (frog). Dat verschijnsel van die mobiele r komt wel meer voor, bijvoorbeeld in plaatsnamen als Geldrop en Vlodrop, die oorspronkelijk Geldorp en Vlodorp heetten.
In mijn eigen West-Brabantse dialect heet de kikker puit, net als in een deel van de provincie Antwerpen, Zeeland en heel West-Vlaanderen. De Zeeuwen en de Oost- en West-Vlamingen gebruiken hun eigen variant van ’t woord, namelijk puut. De oorspronkelijke betekenis is die van ‘iets gezwollens’, wat wel te rijmen is met een kikker die zich opblaast. In mijn geboortedorp bestond de merkwaardige uitdrukking ‘gin puit kunne biechte’, gezegd van iemand die geen cent te makken heeft. Dat is dan de figuurlijke betekenis, maar wat die uitdrukking letterlijk betekent is niet zo gemakkelijk vast te stellen. Uitgaande van biechten in de betekenis ‘schuld bekennen’ houd ik maar op: ‘zo weinig bezitten dat je nog niet eens een waardeloze kikker hoeft te biechten’.
Uit de Tuinkrant van Volkstuinvereniging ‘Nut en Genoegen’, februari 2016
Laat een reactie achter