Voordelen van meertaligheid
‘Ja, je hebt nu wel leuk over die voordelen verteld maar er moeten ook nadelen zijn, waarom horen we daar niks over?’
Gebaseerd op Hoffmann (1991) en Thieme (2023)
De afgelopen decennia heb ik veel over meertaligheid* geschreven en gesproken. Aan het eind van college, cursus of lezing kwam vooral van studenten bijna altijd de vraag: ‘Ja, je hebt nu wel leuk over die voordelen verteld maar er moeten ook nadelen zijn, waarom horen we daar niks over?’ Tja, wat zeg je dan? Die zijn er niet? Of toch wel?
Het onderzoek naar meertaligheid is lange tijd vaak gemotiveerd vanuit een defensieve houding. Vooral buiten sociolinguïstische kringen werd en wordt vaak gedacht dat meertaligheid de vaardigheid in het Nederlands in de weg staat en onderzoek zou moeten aantonen dat dat niet zo is. Toch is er langzamerhand een neutralere houding zichtbaar. Overigens heeft dat niet geleid tot resultaten die een negatieve kijk op meertaligheid rechtvaardigen. In wat volgt zal ik een paar van de vele publicaties bespreken die hier aandacht aan besteden.
Charlotte Hoffmann (1991) beschrijft onder meer de verschillende manieren waarop in de afgelopen eeuw tegen meertaligheid is aangekeken. Ze baseert zich daarbij op werk van Baker (1988). De basisvraag was: Wat voor effect heeft tweetaligheid op intelligentie? Hoffmann vraagt zich af waarom de vraag niet omgekeerd is gesteld: welk effect heeft intelligentie op tweetaligheid? Dat dit nooit gedaan is, komt volgens haar doordat degenen die betrokken zijn bij opvoeding en onderwijs vooral wilden weten of het kwaad kon, of hun intelligentie eronder zou lijden, wanneer kinderen tweetalig opgroeien en of het zin had tweetalige programma’s te ontwikkelen of continueren. Baker (1988) stelt voor dat er sprake is van wederzijdse beïnvloeding. Hij noemt het zelfs een ‘chicken and egg game’: een hoog IQ is zowel oorzaak als gevolg van meertaligheid.
In navolging van Baker (1988) verdeelt Hoffmann (1991) de onderzoeken naar effecten van tweetaligheid op intelligentie in drie periodes die elkaar deels overlappen: (1) de periode van nadelige effecten; (2) de periode van neutrale effecten en (3) de periode van positieve effecten. Een paar illustraties:
- (1), nadelige affecten: aan het eind van de 19e en begin van de 20e eeuw was er geen sprake van empirisch onderzoek, alleen van IQ-testen. Tweetaligen scoorden daarin altijd lager dan eentaligen. Later is aangetoond dat ze onbetrouwbaar zijn. Er werd bijvoorbeeld geen rekening gehouden met sociaal-economische en emotionele factoren, alleen de dominante taal werd gebruikt, vooral voor jongere kinderen vaak de zwakkere taal.
- (2), neutrale effecten: studies uit de vijftiger jaren lieten aanvankelijk zien dat tweetalige kinderen minder intelligent waren dan eentalige, maar na heranalyse van een flink aantal studies bleken resultaten op non-verbale IQ-testen niet te wijzen op voor- of nadelen voor de tweetalige kinderen. Aangetroffen verschillen konden vooral worden toegeschreven aan sociaal-economische ongelijkheid en onvergelijkbaarheid tussen een- en tweetaligen.
- (3), positieve (‘additieve’) effecten: Interessant is dat in de eerste onderzoeken in deze periode door oa Lambert (1962, Canada) ervan uit werd gegaan dat het effect van meertaligheid negatief zou zijn en het doel was vooral om op basis van de resultaten compensatieprogramma’s te ontwikkelen om achterstanden weg te werken. Hoewel ze rekening hielden met de genoemde onvolkomenheden van eerder onderzoek vonden ze tot hun eigen verbazing dat tweetaligen beter dan eentaligen scoorden op intelligentietesten.
Hoffmann schrijft over cognitieve aspecten van meertaligheid en de relatie met onderwijs. Ze bespreekt uitgebreid het werk van Cummins over vaardigheden in verschillende talen en hoe deze elkaar beïnvloeden. Cummins pleit voor meertaligheid en het actief betrekken van de moedertaal (minderheidstaal) bij het leerproces. (Voor meer details en referenties zie Hoffmann 1991.)
Anne-Mieke Thieme schrijft in haar uitstekende overzicht op Nemo-Kennislink (2023) niet alleen dat een eeuw geleden werd gedacht dat tweetaligheid tot lagere intelligentie zou leiden maar verwijst bovendien naar literatuur waarin tweetaligheid geassocieerd werd met een verhoogde kans op schizofrenie, geestelijke achterstand en verwarring. Ze beperkt zich in haar overzicht niet tot cognitieve aspecten maar gaat ook in op voordelen van meertaligheid op veel andere gebieden zoals het denken over taal (metalinguïstisch bewustzijn), inlevingsvermogen en sociaal-emotioneel welbevinden zoals dat in recent onderzoek naar voren komt.
Thieme haalt Van Avermaet en collega’s aan die in hun onderzoek hebben laten zien dat er geen spectaculaire cognitieve voor- of nadelen aan meertaligheid in de klas zijn verbonden maar dat meertaligen wel een duidelijk aanwijsbaar sociaal-emotioneel voordeel hebben wanneer ze op school hun beide talen mogen gebruiken. De Taalvriendelijke Scholen laten zien hoe het inzetten van meertaligheid op school vorm kan krijgen zodat iedereen ervan profiteert (https://languagefriendlyschool.org/).
Ook verwijst Thieme naar onderzoek waaruit blijkt dat kinderen die tweetalig opgroeien op zeer jonge leeftijd al in staat zijn hun talen te scheiden; ze weten feilloos tegenover wie welke taal het best kan worden gebruikt. Taalontwikkelingsstoornissen en dyslexie zijn niet gerelateerd aan een- of meertaligheid. Mogelijk ontwikkelt de woordenschat in één van beide of beide talen zich minder snel, maar dat hangt samen met blootstelling aan de betreffende taal. Voor grammaticale ontwikkeling lijkt het effect er niet of verwaarloosbaar klein te zijn.
Het belang van een goede ontwikkeling van beide betrokken talen is een telkens terugkerend thema bij zowel Hoffmann (1991) als Thieme (2023). De genoemde voordelen bestaan alleen als in beide talen een minimale drempel is bereikt. Hoe die drempel er precies uitziet is niet duidelijk. Zie hiervoor (alweer) het werk van Cummins en onderzoeken waarin zijn ‘drempelhypothese’ verder in ogenschouw worden genomen (in Hoffmann 1991).
De laatste jaren is veel onderzoek gedaan naar voordelen van meertaligheid met betrekking tot executieve functies. Daarmee worden regelfuncties van de hersenen bedoeld die essentieel zijn voor het realiseren van doelgericht en aangepast gedrag. Voorbeelden zijn het richten, vasthouden en verdelen van de aandacht, emoties reguleren zoals omgaan met stress, het werkgeheugen gebruiken en inlevingsvermogen.
Tweetaligen laten zich vermoedelijk minder snel afleiden door irrelevante informatie vanwege hun ervaring met het uitschakelen van de taal die op een gegeven moment niet nodig is. Ook zou het werkgeheugen profiteren van meertaligheid. Voordelen van meertaligheid op het gebied van executieve functies zijn afhankelijk van vele factoren, waaronder taalaanbod en taalvaardigheid.
Het geheel overziend lijkt meertaligheid meer voor- dan nadelen te hebben, zeker wanneer verder wordt gekeken dan cognitieve aspecten.
Meertaligheid is wereldwijd de norm en komt veel vaker voor dan eentaligheid. Het is daarom verbazingwekkend dat twee- en meertaligheid onderzoeksgebieden zijn geworden en dat ik de eerste inleiding in de taalwetenschap nog moet tegenkomen met een hoofdstuk gewijd aan het verschijnsel eentaligheid.
*Waar tweetaligheid staat, kan (bijna altijd) ook meertaligheid worden gelezen, en omgekeerd.
Literatuur:
- Charlotte Hoffmann. (1991). Cognitive and Educational Aspects of Bilingualism. Chapter 6 in An Introduction to Bilingualism. London: Longman. 118-135.
- Thieme, Anne-Mieke. (2023). Van verwarring naar voordeel: 100 jaar wetenschap over meertaligheid. https://www.nemokennislink.nl/publicaties/van-verwarring-naar-voordeel-100-jaar-wetenschap-over-meertaligheid/
Laat een reactie achter