Romankunst in de 21e eeuw
Dit jaar heb ik vijftig Nederlandstalige romans gelezen die verschenen zijn in het eerste kwart van de 21e eeuw. Nu het einde van het jaar nadert, is het een goed moment om terug te blikken: wat valt er te zeggen over de staat van de hedendaagse romankunst?
Vijftig boeken lezen maakt me natuurlijk niet meteen tot een deskundige. Bovendien heb ik deze boeken vooraf zelf geselecteerd, zij het met strikte criteria die weinig ruimte lieten voor mijn persoonlijke smaak. Ik koos precies twee boeken per jaar en streefde naar een brede spreiding op basis van verschillende factoren, zoals het geboortejaar, gender en land van herkomst van de auteurs, maar ook het genre. Daarnaast wilde ik per auteur maximaal één boek opnemen, zodat ik uiteindelijk werk van vijftig verschillende schrijvers kon lezen.
In de spreiding per genre ben ik het minst geslaagd. Ik heb slechts één thriller en één horrorboek gelezen, en helemaal geen jeugdboek – en dat terwijl Lampje in deze periode is verschenen! Ook de autobiografische romans van Bekende Nederlanders heb ik over het hoofd gezien. In een compleet overzicht van wat er als roman is verschenen, zouden dergelijke werken natuurlijk niet mogen ontbreken.
Ook maken al die regels mijn keuze natuurlijk niet minder arbitrair. Enkele van mijn lievelingsboeken van de afgelopen 25 jaar staan helemaal niet op de lijst: verschillende boeken van Grunberg, want De asielzoeker staat er al op, en Gerrit Krols Duivelskermis kreeg ik, hoe ik ook puzzelde, niet ingepast.
Ruimte voor het Engels
Een van de opvallende trends is de groeiende internationalisering onder schrijvers. Aan het begin van de eeuw waren er zeker auteurs met een internationale thematiek (Kreutzersonate van Margriet de Moor speelt zich bijvoorbeeld af op vliegvelden in de wereld van musici) of een internationale aanpak (De langverwachte van Abdelkader Benali en Paravion van Hafid Bouazza zijn duidelijk beïnvloed door het magisch realisme dat sinds García Márquez en Murakami de internationale literatuur domineert). Toch brak geen van deze schrijvers echt door op het internationale podium.
In de loop der jaren is de Nederlandse literatuur zichtbaarder geworden in de Engelstalige wereld en daarmee wereldwijd, aangezien vertaling in het Engels vaak de enige route is naar publicatie in andere talen. Dat komt onder andere door Het diner van Herman Koch, dat een internationale bestseller werd, en het werk van Lucas Rijneveld, die de International Booker Prize won met De avond is ongemak en daarna het ongemak van internationale critici opwekte met zijn boek over een pedoseksuele relatie, Mijn lieve gunsteling. Al deze werken lijken sterk beïnvloed door een Angelsaksische traditie. Dat geldt zeker ook voor het boek dat Nederlandstalige critici het meest lijkt te hebben bekoord: Het lied van ooievaar en dromedaris van Anjet Daanje, dat zich grotendeels in Engeland afspeelt en geïnspireerd is door de Engelse schrijfster Emily Brontë.
Het voorlopig hoogtepunt van deze trend beleefden we dit jaar, met de publicatie van The Safekeep van Yael van der Wouden. Ik verbaas me er al langer over dat er zo weinig Nederlandse schrijvers rechtstreeks in het Engels schrijven. We weten immers dat er in Nederland al een aanzienlijke markt is voor Engelstalige boeken—waarom zouden schrijvers zich daar niet op richten? Bovendien hebben Nederlandse uitgevers aangekondigd zelf boeken in het Engels te willen uitbrengen. Alles wijst erop dat wie over een kwart eeuw de in de Lage Landen verschenen boeken wil bestuderen, aanzienlijke ruimte zal moeten vrijmaken voor het Engels.
Verbreding van perspectieven
Van der Wouden is erin geslaagd om als eerste Nederlandse auteur door te dringen tot de shortlist van de reguliere Booker Prize. Haar boek is geschreven in idiomatisch Engels en heeft meer indruk gemaakt op de internationale kritiek dan op de Nederlandse. Dit komt waarschijnlijk doordat de Nederlandse cultuur van de jaren zestig in het boek als behoorlijk exotisch wordt gepresenteerd: fascinerend voor wie hiermee onbekend is, wat minder voor mensen die de Nederlandse cultuur van binnenuit kennen. Ik houd het niet voor onmogelijk dat steeds meer geboren en getogen Nederlanders tot de eerste categorie gaan horen.
Een andere duidelijke verandering zie je in gender. Ik heb er naar gestreefd om hier enige balans in te brengen, maar dat heeft er toe geleid dat ik aan het begin van de lijst bijna alleen mannelijke schrijvers heb staan – je kunt daar de eerste jaren niet omheen –, terwijl ik voor de laatste jaren bijna alleen schrijvers kon vinden die vrouw of nonbinair waren. Er zijn nu juist minder interessante mannelijke schrijvers dan vrouwelijke.
De verhalen over migratie veranderden de afgelopen 25 jaar van karakter en dat op een vrij logische manier: die van het begin, zoals de eerdergenoemde boeken van Benali en Bouazza, gingen vaak over de eerste generatie – het verhaal van hun generatie, en benadrukten daarbij ook het exotische karakter ervan. In De lammeren van Mustafa Kör uit 2007 verschuift dat al een beetje, bijvoorbeeld doordat de hoofdpersoon weliswaar in Turkije geboren is, maar er ook als kind al is weggegaan. De afgelopen 15 jaar vinden we dan bijvoorbeeld de satire op de ‘autochtone’ Nederlanders in Vinexvrouwen van Naima El Bezaz, de beschrijving van ontsporende tweedegeneratie jongeren in Drarrie in de nacht van Fikry El Azzouzi en de woedende aanklacht tegen het eigen milieu door een vernederlandste jonge vrouw in Ik ga leven van Lale Gül. Deze boeken weerspiegelen een verbreding van perspectieven en tonen hoe de migratiegeschiedenis steeds complexer en gelaagder wordt weergegeven.
Taboe
Bij dat laatste boek viel me op hoe vrijmoedig het over seks is – zo vrijmoedig wordt er zelden nog geschreven in onze preutse tijd, niet meer sinds Ik omhels je met duizend armen van Ronald Giphart, dat zelf eigenlijk meer een laat-20e-eeuws dan een vroeg-21e-eeuws boek is.
Een ander thema dat we achtergelaten lijken te hebben in de twintigste eeuw is de Tweede Wereldoorlog. Dat domineerde lange tijd natuurlijk de Nederlandse letteren, veel laat-20e eeuwse boeken spelen zich af in die tijd of in de nasleep ervan. Ik geloof niet dat het aan mijn toevallige keuze ligt dat deze oorlog nauwelijks nog een rol speelt (hij is alleen echt belangrijk aanwezig in The Safekeep). Dat er in plaats daarvan betrekkelijk geschreven werd over de Eerste Wereldoorlog (zoals in Godenslaap van Erwin Mortier, Oorlog en terpentijn van Stefan Hertmans, enVertel het iemand van Rachida Lamrabet) heeft deels misschien te maken met het feit dat we hebben herdacht dat die oorlog 100 jaar geleden woedde, wat zou kunnen betekenen dat er over twintig jaar weer meer over de Tweede geschreven gaat worden, maar volgens mij ook met een andere belangrijke karakteristiek van de romankunst van deze eeuw: de nadruk die allengs komt te liggen op niet eerder vertelde verhalen.
Het verhaal dat eerder taboe was, of te onbelangrijk werd gevonden, of te pijnlijk was om te vertellen – daar lijkt het in de literatuur om te gaan. Hoewel er ook nog een in mijn ogen twintigste-eeuwse draad is blijven bestaan van schrijvers die over ‘grote, eeuwige thema’s’ wilden schrijven en daarbij indruk maken met hun stijl en/of eruditie (al heb ik daaraan in mijn reeks misschien te weinig aandacht besteed – schrijvers als Pfeijffer of Wieringa), zie ik een duidelijke draai naar het verhaal als leidend, het verhaal dat verteld moet worden. Hét boek van de afgelopen 25 jaar is, in ieder geval wat dat betreft, daarom misschien wel Vallen is als vliegen van Manon Uphoff, waarin de poging om een literaire vorm te vinden voor een schaamtevol verhaal over verkrachting door de eigen vader.
De volledige lijst van 50 boeken uit het eerste kwart van de 21e eeuw staat hier.
Jona Lendering zegt
Dank je wel Marc.