De late avond-T.V.- talkshow Bar Laat, seizoen 1, aflevering 64, op donderdag 12 december jl., besteedde om te beginnen aandacht aan de eerste NAVO-speech van Mark Rutte als nieuwe secretaris-generaal van het bondgenootschap, die op de genoemde dag met een alarmerende boodschap was gekomen. We zijn niet klaar voor wat er over vier tot vijf jaar op ons afkomt, waarschuwde Rutte, het is voor ons allen de hoogste tijd om ons mentaal voor te bereiden op een mogelijk oorlogsscenario. Volgens de secretaris-generaal van de NAVO wordt er op dit moment financieel te weinig gedaan om ons goed te wapenen, met name tegen Russische dreigingen in de komende jaren. Dat moet ons allen aangaan.
Daar wilden we wel enig commentaar van bevoegde zijde over horen. Twee uitgenodigde deskundigen mochten beiden een inleidend inhoudelijk oordeel geven. Presentator Sophie Hilbrand bevroeg eerst Anna van Zoest, directeur van de ‘Atlantische Commissie’ (een forum voor debat, onderzoek en onderwijs over trans-Atlantische vraagstukken). “Anna, wat vond jij van de speech die Mark Rutte heeft gegeven?”
Anna hoefde daar niet lang over na te denken en repliceerde ogenblikkelijk: “Ik vond het een stijlbreuk ten opzichte van zijn voorganger, van secretaris-generaal Jens Stoltenberg, die hield zich altijd keurig aan het script, die kleurde niet buiten de lintjes, die begon zijn zinnen altijd met ‘Wij van de NAVO …’, en hier is een secretaris-generaal die stapt eruit, die kijkt die groep van 32 landen aan, en die zegt: ’Jongens, jullie moeten nu in beweging komen, dit is belangrijk!’, en daarmee geeft hij een boodschap aan de Europeanen, maar evengoed aan de Amerikanen en de inkomende Amerikaanse president.”
Na dit welbespraakte en vlotte antwoord wendde Sophie zich tot de tweede commentator, Rob de Wijk, hoogleraar Internationale betrekkingen aan de universiteit Leiden, en stelde hem de vraag: “Even los van de inhoud, wat vond jij van hoe hij het deed Rob, vandaag?”
Rob, nog vlotter dan Anna, meteen hup, daar overheen: “Ja, op z’n Ruttes”. Voor de kijkers en de tafelgenoten even een klein moment van vertwijfeling. Wat bedoelde Rob daarmee? Hield dat een goed- of een afkeuring in? Even hielden we onze adem in, wat zou er nu komen? Sophie, lichtelijk overvallen, echode Robs woorden met vragende intonatie: ‘Op zijn Ruttes …?’ Rob: “Ja, op z’n Ruttes, rechttoe – rechtaan, zonder veel omwegen, heeft-ie gewoon verteld wat er aan de hand was. Ik denk dat het een heel stevig verhaal is. En wat ik heel sterk vind is, hij spreekt de mensen aan (…)’’ Gelukkig, het was weer helemaal goed gekomen met Mark.
Wat was dat nu eigenlijk voor een zelfgemaakte uitdrukking, die zonder nadere uitleg voor tweeërlei uitleg vatbaar was, positief of negatief waarderend? Het is een omschreven eponiem, dat we ook in de vorm van een enkel adjectief zouden kunnen weergeven als: Rutte-achtig (ietwat vlak) of Ruttiaans, (al iets pittiger), afleidingen met behulp van een suffix die een verwante betekenis uitdrukken, zoals ik die in mijn vorige bijdrage heb gerubriceerd op 8 december jl., en een halfjaar tevoren ook in mijn voorlaatste bijdrage hier, op 16 juli jl. Maar ditmaal betreft het geen leensuffix als -iaans of -esk. Er is ook niet gekozen voor een keurige, aan het Frans ontleende omschrijving als à la Rutte (‘op de manier van R.’), hoewel dat zeker passend geweest zou zijn. We hebben hier een heel directe, tamelijk volkse formatie simpelweg van de vorm: ‘voorzetsel + bezittelijk voornaamwoord + x’, waarvan er verschillende subtypen bestaan, maar waarbij in dit bepaalde type het voorzetsel vastligt is als op en hetbezittelijk voornaamwoord als z’n (of in formele vorm zijn),
De E-ANS beschrijft dit subtype als volgt : ‘De betekenis van dergelijke constituenten, die als bijwoordelijke bepaling fungeren, is ‘op de manier zoals aangeduid door het element x’. Als zodanig zijn adjectieven van aardrijkskundige namen in onbeperkt gebruik. Ook komen familienamen of voornamen voor, een enkele keer soortnamen; deze worden dan van een -s voorzien.’
Dit elektronisch handboek geeft er de volgende vijf voorbeelden bij:
- Ze zei het op z’n Amsterdams.
- Koken jullie altijd op z’n Vlaams?
- Zullen we het op z’n Vandenbroekes of op z’n Karels doen?
- We doen het maar op z’n jan-boerenfluitjes. (= vaste uitdrukking)
- Het ging daar echt op z’n boers toe.
Voorbeelden 1) en 2) zijn geen eponiemen, die singulier, naar precies één bepaalde persoon(snaam) verwijzen, maar verwijzingen naar geografische locaties, dat wil zeggen generiek refererend, als zogeheten demoniem. Die vallen aldus buiten onze scope. Geval 5) valt buiten mijn eigen idiolect en laat ik ook buiten beschouwing. Geval 3) representeert de subklasse waartoe ook ons gegeven op z’n Ruttes behoort, en die heeft daarom onze aandacht. De referenten die de ANS hier kiest (Vandenbroeke respectievelijk Karel) lijken wat minder gelukkig gekozen, want een meer algemene herkenbaarheid is hier wel gewenst en geboden. Daarop berust immers de toepasbaarheid van dit typen formanten. Op z’n Ruttes daarentegenis een gaaf voorbeeld, zeker in de gebruikte context. Het is een bewijs van de woordvaardige gevatheid van de initiator ervan, Rob de Wijk.
Ook voorbeeld 4) verdient onze aandacht. Jan-boerenfluitjes verwijst wel niet naar een identificeerbare referent, maar het is wel gebouwd op een pseudo-persoonsnaam. Dit geval ligt met zijn volkse toon enigszins in de sfeer van de personificaties in vaste uitdrukkingen als Jan-met-de-korte-achternaam en Piet Snot. Deze laatste zijn echter als krachttermen te beschouwen, terwijl op z’n jan-boerenfluitjes niet meer is dan een soort depreciërende metafoor. Ze zijn syntactisch ook niet gebonden aan een vergelijkende frase als op z’n, maar ze kennen wel favoriete framesals (hier) niet zitten / iets niet doen voor X. Het zijn in sterke mate versteende uitdrukkingen.
Weer een ander subtype betreft het verwante op z’n elfendertigst, met daarnaast op z’n dooie gemak en op z’n dooie akkertje. Alle drie misschien ook een beetje volks, heel beeldend, maar natuurlijk geen eponiemen. In op z’n elfendertigst treffen we een pseudo-rangtelwoord, dat mogelijk als een soort eigennaam verwijst naar een specifiek weefprocedé. Waar akkertje voor staat is nog minder duidelijk, maar dat geldt voor boerenfluitjes al evenzeer. Het zijn ook weer licht depreciërende metaforen, met een gewilde onduidelijkheid, en in dat opzicht verwant met een fantaserende kwalificatie als hotse-knots-begonia-voetbal (ooit gemunt door de spraakmakende voetbalcoach Fritz Korbach). Wel zit het genoemde drietal met zijn vergelijkende frase op z’n in hetzelfde frame als op z’n X’s, maar kent daarin geen open plaats. Het zijn fraaie zegswijzen, lichtelijk populair, maar ook versteend en dus in het geheel niet vrij invulbaar, polyvalent en productief, anders dan het grammaticale type op z’n Ruttes, waarmee in principe elke dag een nieuwe vondst kan worden gelexicaliseerd.
Laat een reactie achter