Welk seizoen is het best geschikt voor het bedrijven van de liefde? In het veertiende-eeuwse Middelnederlandse toneelstuk Vanden Winter ende vanden Somer zijn de meningen verdeeld. Verdedigers van de zomer beweren dat de hitte voor zwoele gevoelens zorgt, terwijl voorstanders van de winter van mening zijn dat de kou mensen nader tot elkaar brengt. Een betoog ten gunste van de winter heb ik opgenomen in een gereconstrueerde uitspraak van het Centraal-Middelnederlands.
Abele spelen
Vanden Winter ende vanden Somer (‘Over de winter en de zomer’) is onderdeel van de zogeheten Abele spelen, waarbij abel waarschijnlijk ‘hoofs’ betekent, het tegenovergestelde van ‘geestelijk’. De Abele spelen omvatten vier Middelnederlandse wereldse toneelstukken. Ze zijn bewaard gebleven in het Hulthemse handschrift, dat uit 1410 stamt, maar de teksten zelf dateren van omstreeks 1350. Daarmee behoren ze tot de oudst bekende wereldlijke toneelstukken uit West-Europa.
In onderstaande video hoor je me een fragment voorlezen uit Vanden Winter ende vanden Somer: regels 144 tot en met 165. Het is een betoog waarin Clappaert, een pleitbezorger van de winter, beargumenteert waarom dat seizoen de beste uitwerking heeft op de liefde.
In tegenstelling tot de meeste voorgelezen stukjes Middelnederlands die liefhebbers en neerlandici op internet hebben gezet, lees ik de tekst voor in een gereconstrueerde uitspraak. Voorlezers gebruiken gewoonlijk hun eigen hedendaagse accent, vaak met als enige uitzondering dat ze de ij als /ie/ uitspreken. Voor mijn opname heb ik de uitspraak gehanteerd die historisch fonologen gereconstrueerd hebben voor het veertiende-eeuwse Centraal-Middelnederlands. Onder de oorspronkelijke tekst heb ik die uitspraak genoteerd in het Internationaal Fonetisch Alfabet.
Na de video vertel ik eerst hoe het komt dat de uitspraak je misschien aan het Vlaams of het Afrikaans doet denken. Vervolgens ga ik in op de manier waarop reconstructies gemaakt worden. Tot slot lees je meer over de regionale verschillen binnen het Middelnederlands en mijn keuze voor het Centraal-Middelnederlands.
1. Vlaams en Afrikaans?
Veel mensen – vooral Nederlanders – die mijn opname van de reconstructie gehoord hebben, vinden mijn Middelnederlands nogal Vlaams klinken; een andere groep vergelijkt het juist met het Afrikaans. Hoe komt dat?
Ik heb in ieder geval geen Vlaams of Afrikaans accent ‘opgezet’. De gelijkenissen zijn enerzijds toevallig: met de gemaakte reconstructie kom je vanzelf uit op klanken die sommige mensen associëren met het Belgisch-Nederlands of het Afrikaans.
Anderzijds is het ook weer géén toeval. In het Belgisch-Nederlands – en daarmee bedoel ik de variëteit van de standaardtaal, dus niet de dialecten of wat daartussenin zit – is de uitspraak conservatiever dan in het Nederlands van Nederland. Hieronder lees je wat ik daarmee bedoel.
De tongpunt-r
Voor het Middelnederlands reconstrueren we een tongpunt-r: de r die je bijvoorbeeld ook in het Italiaans en het Spaans hoort. In Nederland is die in veel regio’s vervangen door een huig-r (oftewel de Franse r) en in bepaalde gevallen en bepaalde regio’s door de Gooise (die weer op de Amerikaanse lijkt). Hoewel de Franse r in Vlaanderen ook voorkomt, is daar de tongpunt-r nog dominant. Sommige Nederlanders die zelf geen tongpunt-r hebben, associëren hem daardoor met Vlaanderen.
In het Afrikaans is de tongpunt-r ook de standaard.
Langgerekte klinkers
In een groot deel van Nederland zijn de ee, eu en oo in de loop van de twintigste eeuw tweeklanken geworden: in woorden als teken, beuken en kopen zijn ze ongeveer gaan klinken als /eej/, /euj/ en /oow/ – als er althans geen r op volgt, want in woorden als teren, beuren en koren hoor je nog steeds langgerekte klinkers zonder /j/ of /w/ aan het eind.
Vlaanderen heeft niet meegedaan aan deze verandering. Daar hebben de woorden teken, beuken en kopen nog dezelfde langgerekte klinkers als teren, beuren en koren. Dat geldt overigens ook voor delen van Oost-Nederland (zoals Twente en Limburg), maar op een of andere manier associëren veel Nederlanders deze uitspraken meer met Vlaanderen.
Bilabiale w
Voor het Middelnederlands wordt een zogeheten bilabiale w gereconstrueerd. Bilabiaal wil zeggen: gemaakt met alle twee (bi- is ’twee’ in het Latijn) de lippen (labia). We kennen die w onder andere van het Engels. Hij lijkt daar veel op de klinker /oe/, die je op eenzelfde manier articuleert. Ook in het Nederlands van Suriname en de Antillen hoor je die /oe/-achtige w, en zelfs in het oude dialect van het Zuid-Hollandse Katwijk. In het Internationaal Fonetisch Schrift schrijf je deze klank met de ‘klassieke’ [w].
Oorspronkelijk moeten alle Germaanse talen een bilabiale w gehad hebben; zo ook het Middelnederlands. In het Nederlands van boven de grote Nederlandse rivieren is hij echter veranderd in wat we fonetisch als [ʋ] schrijven, een klank die meer op een [v] lijkt. Die w maak je niet met beide lippen: je zet je voortanden op je onderlip, net als bij de [v]. In sommige regio’s is de w ook écht een [v] geworden, zoals in delen van de Randstad.
In het zuiden van Nederland en in Vlaanderen is de w bilabiaal gebleven. Er is wel een verschil met de Engelse/Surinaamse/Antilliaanse w: het /oe/-achtige is eraf. Fonetisch schrijven we die uitspraak dan ook niet met het teken [w] maar met [β̞].
De Vlaamse w-klank is dus niet dezelfde als de Middelnederlandse, maar voor sommige Noord-Nederlanders komen ze blijkbaar toch genoeg overeen om ze met elkaar te associëren.
Zachte g en ch
Vlaams kunnen ook de zachte g en ch overkomen, al vind je die ook in Nederland, zoals in Noord-Brabant, Nederlands-Limburg en de Achterhoek. Voor het Middelnederlands worden de g en ch in principe als zacht gereconstrueerd (in taalkundige termen: (pre-)velair) in plaats van hard (post-velair, uvulair), onder andere op basis van hoe ze zich ontwikkeld hadden en hoe de g in bepaalde woorden in een /j/ veranderde, een klank die relatief dicht bij de zachte g zit en juist ver van een harde.
Mogelijk waren de g en ch al wat harder voor en na klinkers die je achter in de mond maakt, de plek waar ook de harde g/ch zit. Zo’n situatie vind je onder andere in het oude Utrechts, waar Utereg een zachte g heeft vanwege de e, maar nog een harde vanwege de o. In het Duits vind je een soortgelijke situatie: ich heeft een zachte ch, ach een harde.
In segghen (‘zeggen’) hanteer ik overigens een plofklank, zoals in het Engelse goal, fonetisch [ɡ]. Dat was de oorspronkelijke Middelnederlandse uitspraak voor een gg, zoals ook in brugghen. Die uitspraak is alleen bewaard gebleven in het Limburgs, waar je zègke en brögke nog steeds met zo’n Engelse [ɡ] uitspreekt, geschreven als gk. In de video zie en hoor je dat segt rijmt op bedect. Op het woordeinde werd zo’n [ɡ] namelijk verhard tot een [k] klank, terwijl hij vaak nog wel als een g geschreven werd.
Afrikaanse ee’s en oo‘s
Tijd voor het Afrikaans. In die taal, die vooral in Zuid-Afrika en Namibië gesproken wordt, gebeurt er iets anders met de ee en de oo. Daar worden ze uitgesproken als tweeklanken die ongeveer als /ieë/ en /oeë/ klinken. Het Afrikaanse leef (‘leven’) klinkt daar als /lieëf/ en bone (‘bonen’) als /boeëne/.
In het Middelnederlands kwamen die klanken ook voor, maar wel in andere woorden, namelijk woorden met een ie en een oe. Daar was het dus lief dat werd uitgesproken als /lieëf/, en /boeëne/ was de uitspraak van (ic) boene (‘(ik) boen’). (In fonetisch schrift is het [iə̯] en [uə̯], voor de liefhebber.)
Daarnaast maakte het Middelnederlands een verschil tussen twee soorten lange ee’s en oo‘s. Die van nemen en komen klonken langgerekt, zoals nu nog in Vlaanderen, maar woorden als teken en kopen moeten tweeklanken gehad hebben. De klank daarvan wordt gereconstrueerd als /eeë/ en /ooë/ (fonetisch [eə̯] en [oə̯]).
In veel streektalen die in Vlaanderen gesproken worden, zoals het Antwerps en het West-Vlaams, hebben de tegenhangers van teken en kopen deze tweeklanken behouden. Het Standaardnederlands dat in Vlaanderen gesproken wordt, is ze kwijt, maar in de Vlaamse omgangstaal, ook wel de tussentaal genoemd, hoor je ze soms wél. Komiek Philippe Geubels gebruikt ze bijvoorbeeld.
Deze tweeklanken doen misschien ook wat aan het Afrikaans denken. Waarschijnlijk stammen de Afrikaanse tweeklanken er ook van af, al zitten ze in in die taal nu in álle woorden met een ee of een oo. Daar is het nu dus ook neem /nieëm/, terwijl nemen in het Middelnederlands de ‘gewone’ lange ee had.
In dit artikel lees je alles over het Middelnederlandse onderscheid tussen de twee soorten ee’s en oo‘s.
2. Een reconstructie maken
Hoe kunnen we iets zeggen over de uitspraak van een taal die zevenhonderd jaar geleden gesproken werd? Er waren immers geen bandrecorders. Het Internationaal Fonetisch Schrift was ook nog niet uitgevonden.
Toch is er heel wat bekend over de uitspraak van het Middelnederlands. Dat hebben we te danken aan reconstructie. Door allerlei gegevens met elkaar te vergelijken kunnen historisch fonologen de klanken van veel oude talen en taalfases reconstrueren. Hieronder vertel ik meer over de manier waarop zo’n reconstructie wordt gemaakt.
Wanneer en waar
Wil je de uitspraak van het Middelnederlands in beeld brengen, dan moet je eerst bepalen wélk Middelnederlands. Je kunt namelijk niet over hét Middelnederlands spreken. De eerste reden is dat die taalfase drieënhalve eeuw (1150-1500) beslaat.
Middelnederlands is ten tweede een koepelterm voor verschillende variëteiten. Er waren dus regionale verschillen. Die waren nog niet zo groot als de tegenwoordige streektaalverschillen, maar West-Middelnederlands was op alle vlakken al iets anders dan Oost-Middelnederlands. Later meer daarover.
Voor mijn video heb ik me gericht op het Centraal-Middelnederlands van de veertiende eeuw. Heb je eenmaal het wanneer en het waar in beeld, dan moet je de uitspraak klinker voor klinker en medeklinker voor medeklinker in beeld brengen.
Het meeste werk heb ik niet zelf hoeven doen. Dat is onder andere verricht door Jozef van Loon in Historische fonologie van het Nederlands (2014) en Chris De Wulf in Klankatlas van het veertiende-eeuwse Middelnederlands (2019).1
Van één van de vele klanken zal ik hier de reconstructie in detail bespreken: de klinker van de Middelnederlandse vorm van het woord lijf, oftewel de klank die weergegeven werd met de ij. Ik loop een deel van de puzzelstukken langs waarmee je de puzzel van de historische uitspraak kunt leggen: de spelling van inheemse woorden, familie van ij-woorden, het rijm en de spelling van leenwoorden.
Spelling
We beginnen bij de spelling van het woord lijf. Dat woord werd – zoals bijna alle woorden destijds – op verschillende manieren geschreven, want er waren nog geen vaste spellingregels. De oudste spellingen waren lııf en liif. Het was oorspronkelijk dus een dubbele i. Later ontstonden ook lıȷf en lijf. De punt op de i en de j als tweede letter (eigenlijk een verlengde i) werden in het leven geroepen om verwarring te voorkomen. De dubbele ıı leek destijds namelijk veel op een u. Daarnaast kwamen líf, lyf, lif en lıf voor.
Op basis van deze spellingvarianten weten we nog niet veel meer dan dat de ij oorspronkelijk een verdubbelde i was. Daarom gaan we naar het volgende puzzelstuk: familie van het woord lijf.
Familie
In taalfamilies komt het voor dat de ene taal een klank behoudt die in de andere taal verandert. Dat maakt het de moeite waard om naar de zustertalen van het Nederlands te kijken.
De tegenhanger van lijf wordt in veel Germaanse talen met een /ie/-klank uitgesproken. Neem het IJslandse líf, het Deense liv en het Zwitserduitse Liib. In al die talen klinkt hij langgerekt, zoals in ons woord vieren.
Voor die uitspraak hoeven we overigens niet eens de Lage Landen te verlaten: /lief/ hoor je ook in onder andere het Fries, het Twents, het Zeeuws, het Limburgs en het West-Vlaams. In de meeste daarvan is de /ie/ langgerekt, zoals in vieren, maar in sommige is hij kort, zoals in biet.
Als deze talen de oudere uitspraak hebben behouden, zou het dus kunnen dat lijf in het Middelnederlands ook zo’n /ie/-klank had. En aangezien het vaker voorkomt dat lange klinkers kort worden dan dat korte lang worden, ligt de langgerekte klinker van het huidige vieren voor de hand.
Rijm
Door te kijken naar het rijm in Middelnederlandse gedichten komen we erachter welke klinkers hetzelfde uitgesproken werden of voldoende op elkaar leken om te kunnen rijmen.
Een verschil met het huidige Nederlands is dat de ij in de veertiende eeuw nooit op een ei rijmde: een woord als eighen lieten dichters niet op een woord als rijghen rijmen. Lijden en leiden klonken destijds dus nog niet hetzelfde.
Als we ei opvatten als /ei/, dan kan de ij dus niet óók zo geklonken hebben. Dat sluit aan bij het beeld van de ij als /ie/-klank.
Leenwoorden
Wat een taal met leenwoorden doet, geeft ons ook informatie over de uitspraak – als de ontvangende taal althans op een enigszins fonetische manier spelt. Aan ons woord computer zie je niet hoe wij het uitspreken. We hebben de Engelse spelling behouden, maar spreken het woord uit met onze Nederlandse klanken. In het Middelnederlands werkte dat iets anders: daar schreven mensen leenwoorden min of meer zoals ze ze uitspraken.
Onze woorden profijt en prijs komen uit het Frans. Ze werden in de middeleeuwen ontleend aan de Oudfranse woorden profit en pris (de voorloper van prix). Net als nu werden die uitgesproken met een /ie/-klank. In het Middelnederlands werd hun klinker op dezelfde manieren gespeld als die van lijf. We vinden bijvoorbeeld spellingen als profiit, profit en profijt (met en zonder puntjes). Ook deze leenwoorden ondersteunen dus de /ie/-uitspraak.
Conclusie
Leg je de puzzelstukken bij elkaar, dan ontstaat het beeld dat ij voor de langgerekte /ie/-klank van het huidige vieren stond. Ook verdere aanwijzingen, waar ik niet op in ben gegaan, bevestigen die uitspraak. Daarom nemen historisch fonologen aan dat lijf in het veertiende-eeuwse Centraal-Middelnederlands als /lief/ met een langgerekte /ie/ klonk, ongeveer zoals het Engelse leaf, in echt fonetisch schrift [liːf].
Nu zou je je kunnen afvragen: en het woord lief dan? Had dat dan geen /ie/-klank? Middelnederlandse gedichten laten zien dat woorden met de lettercombinatie ie niet op woorden met een ij rijmden, dus ze kunnen sowieso niet allebei een /ie/ hebben gehad. Leggen we de ie-puzzelstukken bij elkaar (waaronder spellingvarianten als ye, ije, iie, iee), dan komen we uit op de uitspraak /ieë/, ongeveer als in knieën; in fonetisch schrift [iə̯]. Lief klonk met zijn tweeklank dus anders dan lijf met zijn lange klinker.
Verschillen tussen de variëteiten
We onderscheiden drie hoofdvariëteiten van het Middelnederlands: het West-Middelnederlands, het Centraal-Middelnederlands en het Oost-Middelnederlands. Het West-Middelnederlands werd ruwweg gesproken in het hedendaagse Noord- en Zuid-Holland, Zeeland en Vlaanderen (dat wil zeggen: het huidige West- en Oost-Vlaanderen, dus niet het hele hedendaagse gewest). Het Oost-Middelnederlands besloeg ongeveer het hedendaagse Oost-Brabant, Belgisch-Limburg en Nederlands-Limburg. In Gelderland liep het Oost-Middelnederlands vloeiend over in het Middelnederduits oftewel het Middelsaksisch, de voorloper van het Nedersaksisch. Tussen deze twee gebieden in – dus in Utrecht, West-Brabant, Antwerpen en Vlaams-Brabant – klonk het Centraal-Middelnederlands. Er waren daarbij overigens geen duidelijke grenzen: in het westen en oosten liepen de drie variëteiten in elkaar over.
De reconstructies van de klanksystemen laten zien dat de verschillen tussen de variëteiten nog niet zo groot waren als de verschillen tussen bijvoorbeeld het huidige Volendams, Brugges en Venloos. De belangrijkste verschillen zaten in het aantal klinkers. Het West-Middelnederlands had er een stuk minder dan het Oost-Middelnederlands, en het Centraal-Middelnederlands zat ertussenin.
Die laatste twee variëteiten hadden bijvoorbeeld verschillende korte e-klanken. Net in de zin van ‘keurig’ had bijvoorbeeld de [æ] van het Engelse back, die wat meer naar een aa-klank neigt, terwijl net in de zin van ‘strikwerk’ (als in vangnet) de [ɛ] van het Engelse neck had. We vinden die situatie terug in de huidige oostelijke streektalen. Nèt en net rijmen in het Oost-Brabants bijvoorbeeld nog steeds niet op elkaar. In de westelijke streektalen wordt er geen verschil gemaakt.
Een verschil tussen het centrum en het oosten is dan weer dat in het Oost-Middelnederlands bovendien een onderscheid werd gemaakt tussen twee lange aa-klanken. Vraghe (‘vraag’) en daghe (‘dagen’) rijmden daar bijvoorbeeld niet. Die situatie zien we weer terug in de huidige streektalen: in het Oost-Brabants en Limburgs is het vraog (met een klinker als in zone) tegenover daag (met de ‘gewone’ lange aa).
In het Centraal-Middelnederlands was er maar één lange aa, die geklonken moet hebben als in het Engelse father. In de huidige dialecten zit de klinker ergens op de schaal tussen father en zone.
Op Bluesky vroeg iemand of ik het Centraal-Middelnederlands gekozen had omdat daaruit onder andere het Midden-Brabantse dialect is gekomen dat ik spreek, en of dat dialect me heeft geholpen. Dat is niet het geval geweest: de klanksystemen van de huidige dialecten zijn flink veranderd ten opzichte van het Middelnederlands. Het West-Brabants en de meeste dialecten van het Midden-Brabants maken nu bijvoorbeeld geen onderscheid meer tussen de twee korte e’s van nèt en net, om een van de vele verschillen te noemen.
Tot slot
Mocht je benieuwd zijn naar de hele tekst van het toneelstuk Vanden Winter ende vanden Somer, dan vind je die hier.
In februari komt mijn boek Die goeie ouwe taal uit bij uitgeverij Ambo/Anthos. Honderd korte hoofdstukken nemen je mee naar onverwachte hoeken van het Nederlands en de streektalen van Nederland en Vlaanderen. Je leest onder andere over etymologie, het ontstaan van onze uitspraak, bijzondere grammatica in de streektalen, en de taalkunde achter taalergernissen. Klik op de afbeelding om meer over het boek te lezen – én je kunt het alvast reserveren!
De absolute meester in het reconstrueren en uitspreken van historische talen is Alex Foreman, een Amerikaanse taalwetenschapper. Eerder heeft hij het begin van het Middelnederlandse werk Karel ende Elegast uitgesproken in de gereconstrueerde uitspraak van het dertiende-eeuwse West-Middelnederlands. Ook hij kreeg van mensen te horen dat ze aan het Vlaams en Afrikaans moesten denken. Hier kun je zijn prachtige reconstructie beluisteren:
Voetnoot
- De Wulf (2019) geeft op p. 115 het Centraal-Middelnederlandse klinkersysteem weer in een globale fonemische spelling:
Dols zegt
Al deze details van veranderingen en verschillen tussen Vlaams-, noord-, zuid- en oost-Nederlands zijn ook al leuk zonder de middel-Nederlandse context. (Bij de bilabiale w mis ik voorbeelden in de 2de en 3de allinea.)
Ook leuk is het schrijven voor leken met steeds wat extra informatie voor de dóórvragers, heerlijk. En wat een heldere stijl. De beste remidie tegen streektaal-irretaties is begrijpen hoe het zit!
yvanspijk zegt
Hartelijk dank voor uw complimenten! Die geven de schrijvende burger moed.
Antoon Berentsen zegt
Twee dingen: 1) “Vlaams kunnen ook de zachte g en ch overkomen, al vind je die ook in Nederland, zoals in Noord-Brabant, Nederlands-Limburg en de Achterhoek.” >> Ik neem aan dat de auteur Achterhoek met Liemers verwart. De Liemers (Noord-Nederfrankisch en tot de jaren 60 nog als ‘Lijmers’ geschreven) kent een zachte g. 2) “Nu zou je je kunnen afvragen: en het woord lief dan?” >> In datzelfde Liemers wordt ‘lief’ (lijf) met een korte vocaal en ‘lie:f’ (lief) met een lange gesproken.
yvanspijk zegt
Dank voor uw reactie. (1) Er is geen sprake geweest van verwarring. Op ‘zoals in…’ liet ik een selectie volgen. Net als in de Liemers vinden we in de Achterhoek – als we althans uitgaan van de vele dialectkaarten en de dialectsprekers die ik zelf ken – ook zachte g’s en ch’s. (2) Het is inderdaad interessant om te zien wat er in de streektalen met de ij en ie is gebeurd. De Liemerse situatie vind je ook terug in onder andere bepaalde variëteiten van het Zeeuws.