
Eric Hoekstra bespreekt zinnetjes met negatie overgeleverd uit verschillende periodes van het Oudfries en het Oudengels. Vandaag deel 7: Oudengelse Beowulf ‘niet’
De wijze held kon ach en wee niet weren
De oudste Oudfriese tekst is de rechtstekst Het Recht van de Skelta in de redactie van de tekstcollectie Unia. De oudste Oudengelse tekst is het heldendicht Beowulf. Ik ga deze teksten met elkaar vergelijken, en wel op één bepaald punt: hoe wordt negatie normaliter uitgedrukt in deze teksten?
De meest voorkomende vorm van negatie in het Skeltarecht is cliticnegatie. Een voorbeeld wordt hieronder gegeven:
(1)
Nu | ne | mei | hi | fir | scelda | jan |
nu | NEG | mag | hij | verder | boete | geven |
ther | kameran | and | kayan | warath |
die | kamers | en | sleutels | bewaakt |
‘Nu hoeft hij niet verder boete te betalen, die kamersen sleutels bewaakt’
Het aantal zinnen met enkele cliticnegatie is 57%. Bij enkele cliticnegatie staat er geen ander negatief element in de zin. Cliticnegatie staat per definitie voor de persoonsvorm van het werkwoord. Het komt vooral voor in de tweede helft van het eerste millennium, in Oud-Germaanse talen als het Oudfries, het Oudengels, het Oud-Nederfrankisch, het Oudhoogduits en het Oudsaksisch. Daarna vindt een taalverandering plaats die Jespersens cyclus ofwel de cyclus van negatie heet. De cliticnegatie wordt versterkt met niet of geen (dubbele negatie). Daarna verdwijnt de cliticnegatie in de late middeleeuwen en niet en geen blijven over. Dubbele negatie handhaaft zich trouwens in het zuidelijk Nederlands (standaard en dialect) veel langer, in de zuidelijke dialecten tot op de huidige dag.
Iedereen weet dat Oudfries en Oudengels zeer nauw verwant zijn, een gegeven dat de marketing van het Oudfries sterk bevordert en dat we daarom niet in twijfel gaan trekken. Laten we nu eens onderzoeken hoe vaak enkelvoudige cliticnegatie in Beowulf voorkomt, de oudste Oudengelse tekst. Mijn luie assistent heeft alleen de eerste 600 regels vluchtig bekeken. De negatieve zinnen zijn geteld, en het aantal zinnen met een enkele cliticnegatie is eveneens geteld. Een voorbeeld van cliticnegatie in Beowulf wordt hieronder gegeven:
(2)
ne | mihte | snotor | hæleð | wéan | onwendan |
NEG | mocht | wijze | held | wee | afwenden |
‘De wijze held kon ach en wee niet weren’ (Beowulf 190, https://heorot.dk/beowulf-rede-text.html)
Het aantal enkele cliticnegaties komt voor in 22 zinnen op een totaal van 39 negatieve zinnen: dat is 56%. We tellen dus in Skeltarecht ongeveer eenzelfde percentage zinnen met enkele cliticnegatie als in Beowulf.
Hieruit concluderen we dat de teksten ongeveer even oud moeten zijn, want latere teksten hebben veel minder zinnen met enkele cliticnegatie (door de werking van Jespersens cyclus). Beowulf wordt gedateerd op de vroege 8e eeuw. Dus het Recht van de Skelta komt uit de vroege 8e eeuw.
‘Ende gij geleuft da, Hoekstra?’ Om eerlijk te zijn, en zonder de marketing van het Oudfries in gevaar te willen brengen: nee. De taal van Beowulf heeft allerlei oude kenmerken die in het Skeltarecht ontbreken. Beowulf heeft bijvoorbeeld geen lidwoorden, in Skeltarecht komen ze vaak voor (in de vorm van semantisch afgesleten demonstrativa). Er zitten echt wel een paar eeuwen tussen Beowulf en Skeltarecht.
Maar! Het aantal zinnen met enkele cliticnegatie is in Skeltarecht extreem hoog. Geen enkele andere Oudfriese tekst haalt dat. Als we bijvoorbeeld met het Oudhoogduits vergelijken: daar komt een percentage van 60% enkelvoudige cliticnegatie rond 1100 voor. Daarna daalt het percentage. Met het Oudsaksisch kunnen we helaas niet vergelijken omdat er een gat zit in de overlevering van die taal.
Bij datering moeten we onderscheid maken tussen de inhoud van de tekst en de taal. De eerste versie van een tekst kan heel oud zijn, maar er kan later materiaal zijn toegevoegd. Dan heb je met inhoudelijke gelaagdheid te maken. Verder kan de taalvorm van teksten ook gelaagd en gemengd zijn, niet alleen door latere toevoegingen maar ook doordat kopiisten bij het overschrijven de taal van een tekst aanpassen aan hun eigen taalgebruik. Sommige kopiisten passen weinig aan, andere zijn bijna vertalers. Bij het doorlezen van een oude tekst als het Skeltarecht moet je dus als een taalarcheoloog te werk gaan.
Nu terug naar negatie in Beowulf en Skeltarecht. Hoe zit het met de 40% negatie die ik niet besproken heb. Daar lopen de twee teksten sterk uiteen. De 40% van Skeltarecht omvat o.a. zinnen met dubbele negatie: van clitic en geen (NP negatie) of clitic en niet (VP negatie). Deze typen dubbele negatie komen in de eerste 600 regels van Beowulf niet of amper voor.
Daarnaast zijn er lijstnegaties (noch) en tenzij-zinnen. In Beowulf komen tenzij-zinnen weinig voor, wat met het genre te maken zal hebben. Tenzij-zinnen horen bij uitstek bij rechtsteksten, niet bij heldendichten. De andere ‘kleine’ negaties lijken in Beowulf heel anders te werken dan in Skeltarecht. Dat is een apart stukje waard. Het is niettemin interessant dat het ‘normale’ geval van negatie, de enkelvoudige cliticnegatie, eeuwenlang onveranderd lijkt te zijn gebleven, vanaf het Gotisch van de 4e eeuw tot het Skeltarecht van de 12e eeuw. Dat is ook een apart stukje waard. En vergeet de Oudsaksische Heliand niet!
Laat een reactie achter