
In Catalonië hebben ze een paar jaar ingezet op het aantrekken van interessante denkers, om die een salaris aan te bieden waarmee ze feitelijk mogen doen wat ze willen. Zoals nadenken.
Het betekent dat er al een aantal jaar interessante gedachten over taal uit Catalonië komen. Zoals dit artikel van Wolfram Hinzen, Tzuss Martin en Martina Wiltschko in het tijdschrift Linguistics and Philosophy, met de intrigerende titel Een nieuw argument voor taalkundige determinanten voor het menselijk denken.
Het artikel gaat over een oeroud probleem: denken we in taal? Of gebruiken we taal alleen om onze gedachten voor anderen toegankelijk te maken – zodat we dus die gedachten eerst in taal moeten vertalen? De auteurs menen dat het eerste, in ieder geval soms, het geval is, dat er menselijke gedachten zijn die we alleen kunnen hebben via taal.
Crema catalana
Hun argument draait om grammaticaal persoon en werkwoordstijden. Ik concentreer me nu even op de eerste omdat ik die duidelijker vind. Het verschil tussen eerste, tweede en derde persoon is volgens Hinzen, Martin en Wiltschko puur taalkundig. Het correspondeert niet met iets anders in de werkelijkheid om ons heen. Er is geen andere manier waarop ik van jou ben onderscheiden behalve door de taal – al is het maar om dat ik jij wordt zodra jij tegen mij begint te praten. De fysieke werkelijkheid kent geen verschil tussen personen, en ook allerlei andere manieren om naar de werkelijkheid te kijken leveren geen verschil op tussen eerste, tweede en derde persoon. Dat onderscheid danken we aan de taal.
Toch kun je, zeggen Hinzen, Martin en Wiltschko, best denken ‘Ik heb trek in crema catalana’, en dat is echt een andere gedachte (zelfs voor de auteur van dit stukje) dan ‘Marc van Oostendorp heeft trek in crema catalana’, zelfs voor mij. We denken dus in personen.
Bezwaar
Er valt geloof ik wel het een en ander in te brengen tegen deze redenering. Hoezo zou een gedachte die in een bepaald lichaam opkomt niet een speciale manier hebben om over dat eigen lichaam te denken? Dus hoezo is ik ons alleen gegeven door de taal? (En denk ik ooit echt ‘ik heb trek in crema catalana’, of is dat toch nog steeds een gevoel dat in mijn eigen lichaam opkomt – een gevoel waartoe ik (de spreker) geen toegang heb bij anderen, hoe zou ik ooit kunnen weten of jij of hij of zij of die trek heeft in crema catalana, sterker nog, hoe kan ik weten hoe dat voor jullie voelt om trek te hebben?
Met name de eerste persoon is dus misschien helemaal niet zo talig. Het wordt misschien wel anders voor de tweede persoon. Dat we verschil maken tussen degene tot wie we ons richten en degene over wie we het alleen maar hebben – dat is misschien wél een kwestie van taal. Maar dan: is ‘jij hebt trek in crema catalana’ een gedachte die je kunt hebben? Natuurlijk kent iedereen wel de situatie dat ze in gedachten alvast oefent wat ze zodadelijk tegen de ander wil zeggen. Maar dat is dan toch vooral ‘in gedachten praten’ en niet zozeer een bewijs dat we normaliter denken in taal.
De tweede persoon is vooral iets voor taal buiten ons eigen lichaam, in het denken hebben we er niet zoveel aan. Ik heb alleen toegang tot mijn eigen gedachten (en dat dan nog maar beperkt), maar ik geloof niet dat ik ooit in de tweede persoon denk.
Het is een beetje wonderlijk dat Hinzen, Martin en Wiltschko niet op dat, toch vrij voor de hand liggende, bezwaar ingaan. Maar ze zetten wel aan het denken.
Nu heb ik trek in crema catalana, denk ik.
Ik lees: … neurolinguïstische modellen niet moeten zoeken naar taalmodellen in de hersenen. (En andersom. r.k.)
En lees: … En denk ik ooit echt ‘ik heb trek in crema catalana’, of is dat toch nog steeds een gevoel dat in mijn eigen lichaam opkomt.
Voor een gevoel een gevoel wordt,… is er emotie. En wat er voor de emotie voorafgaat is taalloos. Je kunt je afvragen waar is een schrijver mee bezig als hij schrijft. Of-Of, of tegelijk met het lichaam gestuurde emotie, vervolgens gevoel, dan het denken in taal en vervolgens het wetenschappelijk denken. Het-dat is verwarrend. We hebben denkers nodig om het mysterie op te lossen, terwijl het verstand emotioneel ingericht blijft door allerlei hersenwindsels-spinsels.
Kunst geeft ook geen oplossing op de vraag ‘wat denkt er nu precies’. De kunstenaar weet niet waar hij mee bezig is. Hijzij evolueert alleen als het deurtje naar zijn binnenbrein verder opengaat. ? Biologische evolutie van het brein geeft enig soelaas¿
filosofen worden niet gelezen (en misschien is het hun eigen schuld) maar het wordt wel pijnlijk als er opeens iemand met een idee komt dat helemaal nieuw lijkt, ook in de ogen van wie het idee heeft, terwijl er al 80 jaar over gedacht en geschreven wordt