In het Boek van Abt Willem van Rijkel (1249 -1272) Polyptiek en Rekeningen van de Abdij van Sint-Truiden[i] staan o.m. aantekeningen van bezoeken van de abt aan de uithof in Aalburg bij Heusden aan de Maas. Bij herhaling komt daar het grotere gebied Uth in voor. Dat is geen afkorting van uithof. Het is het gebied in een straal om Aalburg waar de uithof zich al voor het jaar 1000 gevestigd had. De abdij stichtte in Aalburg en in de omtrek diverse parochiekerken, inde er tienden en had het collatierecht (het recht om pastoors te benoemen).
De gebiedsnaam Uth komt in andere documenten of later voor zover bekend niet meer voor in de streek bij Heusden. Het internet, de Etymologiebank en de Historische woordenboeken op Internet geven geen vermeldingen van dit toponiem, ook niet van een zelfstandig naamwoord Uth dat licht zou werpen op de betekenis van de naam.
Wel levert de internetrecherche de naam van een parochie Uth bij Horsen bij Aarhus in Denemarken. Dat zette op een spoor. Zou de abt in zijn aantekeningen een uit het Germaans afkomstig, daarna verdwenen toponiem opgeschreven hebben? Ik besloot het digitale Netwerk Naamkunde de vraag voor te leggen wat de naam Uth zou kunnen betekenen en waar dat woord vandaan komt.
Puzzelstukjes worden aangeleverd
Het voordeel van een netwerk met mensen die vanuit diverse disciplines met naamkunde bezig zijn is dat er altijd wel puzzelstukjes komen. Het eerste puzzelstukje was dat in Duitsland meerdere toponiemen bestaan met Uth aan het begin. Van één dorp, Uthwehrum, kreeg ik de naamsverklaring aangereikt
“Das Dorf wurde erstmals 1476 als to Uthwerdum erwähnt. Aus dem ausgehenden 17. Jahrhundert ist die Bezeichnung Uthwehrum überliefert. Die heutige Schreibweise ist seit 1871 geläufig. Der Name geht auf das altfriesische Dativ-Plural ut-werum zurück, das (bei den) äußersten (entfernten) Wehren bedeutet.”
Wehren zijn dijken. Uthwerdum gaat dus over de verst verwijderde dijk, de buitenste dijk. En die dijk lag in Oost-Friesland, tegen de Dollard aan. In reactie hierop kwam de mededeling dat tegenover Uthwerdum, bij Delfzijl, een dorp Uitwierde lag. Dat is een terpdorp. Zouden uth en uit hetzelfde zijn? Ongetwijfeld. Maar in deze toponiemen betrof het voorzetsels, geen toponiemen of zelfstandige naamwoorden Uth.
Er kwam nog een reactie over toponiemen bij de Dollard. De reactie was gebaseerd op een proefschrift over de monding van de Hunze[ii]. Daar is sprake van Urapaum (Pogum) en Uterapaum (verdwenen) in het oostelijke Dollardgebied. Daarnaast kennen we ook Urathorp (Ureterp) en Utrathorp (Olterterp) langs de bovenloop van de Boorne. De prefixen ura– en utera– gaan vermoedelijk terug op het Friese oer dat ‘boven’ betekent en uter, dat ‘buiten’ of ‘lager’ betekent. In de bovengenoemde naamparen liggen de Ura-namen inderdaad bovenstrooms en de Utera-namen benedenstrooms van de rivier.
Dit leidde tot de reactie dat Uth bij Aalburg wellicht toch een als zelfstandig naamwoord, zelfstandig gebruikt voorzetsel was. De betekenis zou dan iets zijn als “uiteinde”.
Met deze kennis pakte ik opnieuw de Etymologiebank en de Historische Woordenboeken erbij, op zoek naar aanknopingspunten vanuit het moderne woord “uit”.
Uitgaan van ‘uit’
Op de Etymologiebank lezen we dat uit oorspronkelijk een ruimtelijk bijwoord was dat van oudsher betrekking had op een verplaatsing ergens vandaan, of op het resultaat van die verplaatsing. De diverse auteurs op de Etymologiebank geven een scala aan varianten van het woord uit, waaronder ut en vele daarop lijkende spellingswijzen van een bijwoord of voorzetsel. In het Oudnederlands en in de oude talen uit omringende gebieden worden varianten van ut genoemd. Het komt voor in het toponiem Utrecht, dat is samengesteld uit uut ‘lager gelegen’, want in het lat. vertaald als inferius + Trecht < lat. Traiectum ‘overgang (over de Kromme Rijn)’; de naam Utrecht sloeg op de jongere vestigingen die bij het oude Trecht, het bisschoppelijk centrum, werden gebouwd in Maastricht. Dit doet denken aan het toponiem Uutandle voor het dorp (Neer-) Andel. Dat Neer-Andel was stroomafwaarts gelegen ten opzichte van Op-Andel.
De Oudnederlandse varianten van het woord ūta en ūt zijn verwant met Oudhoogduits ūz(e), en Oudfries ūt. De betekenis is (o.m.): ‘buiten, buitenwaarts gelegen’, bij toponiemen ‘stroomafwaarts, richting zee gelegen’, bv. in de plaatsnamen ūthūson, ūtdreht.
Uth in Denemarken
Met deze taalkundige kennis keek ik opnieuw naar Uth in Denemarken en in Aalburg bij Heusden aan de Maas. Ik vond een afbeelding van waar Uth in Denemarken ligt.
De beide kaarten overziend kan men vaststellen dat Uth aan de overzijde van een dal met rivier ligt, dus buiten een groter soortgelijk gebied. En men kan zien dat Uth het laatste dorp is voordat het dal met de rivier de zee bereikt.
Uth bij Aalburg
Voor een goed begrip van de naamgeving van het gebied rond de uithof van Sint-Truiden in Aalburg is enig inzicht in de relatie tussen Sint-Truiden met haar abdij en Aalburg nodig.
De abdij van St Truiden werd al voor 650 al opgericht. Zij had, voor de voedselvoorziening, uithoven (en voor de wijn wijngaarden langs de Moezel). Onder andere in Alem, Marcharen bij Oss en Aalburg, in die plaats was “der moniken hovestad”. Van de uithof in Aalburg is bekend dat deze uithof graan en vis, waaronder haring, aan de abdij leverde. In de Kroniek[iii] van de abdij valt te lezen dat de vis nogal eens in bedorven toestand Sint-Truiden bereikte.
Onbekend is wanneer de abdij uit Sint-Truiden in Aalburg arriveerde. De door haar in Aalburg gebouwde kerk wordt rond het jaar 1000 al genoemd. Dus ergens tussen 700 en 1000 zal de abdij naar Aalburg gekomen zijn. Wim Braams[iv] vermoedt zonder verder bewijs een verband met een graaf Gerulf, die in de tweede helft van de 9e eeuw bij meerdere schenkingen betrokken was. Uiteindelijk stuitte de komst van de uithoven uit het gebied van de bisschop van Metz, later Luik, op verzet van de bisschop van Utrecht. In de Kroniek van de abdij valt te lezen dat de graaf van Holland moest bemiddelen bij de bisschop van Utrecht om door hem meegenomen kostbaarheden uit Aalburg weer naar Aalburg terug te krijgen.
Abdijen uit het huidige België hadden belangstelling voor een uithof in het rivierenland. Anders dan ontgonnen zandgronden bleven de kleigronden eeuwig vruchtbaar. En daarmee bron van voedsel voor de abdij. En bron van tienden. Na het jaar 1000 gaan de abdijen over op verpachting van de gronden, en leveren deze zo inkomsten naast de tienden.
De geschiedenis en de ligging van de uithof van Aalburg en de bijbehorende dorpen overziend lijken er twee redenen te kunnen zijn voor de naam Uth van het gebied bij de uithof.
- Aalburg lag het verst verwijderd van de abdij in Sint-Truiden. Vanwege de opkomende macht van de bisschop van Utrecht was een uitbreiding van het invloedsgebied van de bisschop van Luik niet aan de orde. Het gebied vormde dus het uiterste (ook een woord dat is afgeleid van uit), het uiteinde van het invloedsgebied. Of dit machtsspel van prelaten impact had op het dagelijks taalgebruik valt te betwijfelen.
- Aalburg met de bijbehorende Truidense parochiedorpen lag aan het einde van de (veilig bewoonbare oeverwallen van) de Maas. Het gebied lag benedenstrooms, verder van de abdij verwijderd dan Alem en Marcharen. Deze verklaring spoort met de naamsverklaringen van toponiemen met het voorzetsel uth elders.
Uth bij Aalburg nader bekeken
Wij kijken wat meer en detail naar de omgeving van de Aalburgse abdij met haar parochiedorpen.
De hoogtekaart geeft een fraaie impressie van hoe de streek bij Aalburg er ruim 1000 jaar geleden uitzag. Rechtsonder ligt Heusden, ten noordwesten van de splitsing van de rivieren ligt Aalburg. Vanuit Aalburg gaat een oeverwal langs de huidige Bergsche Maas. Daar bevonden zich enkele parochiedorpen van Truiden Ook op de smalle oeverwal in het midden was een parochiedorp. Maar voor het overige waren de lage komgronden rond 1000 veelal onontgonnen, woest en nat.
Aalburgse dorpen waren min of meer het einde van de bewoonde wereld vanuit Truidens perspectief. Ten westen was er drassig gebied, nog westelijker lag de huidige Biesbosch, toen een gebied met meerdere riviertjes en veenmoerassen. De Maas was ten westen van Aalburg geen meanderende rivier met stoere oeverwallen meer, maar een laaglandrivier in een naar het westen toe steeds moerassiger wordend, niet of nauwelijks toegankelijk gebied. En nog iets westelijker stroomde de Maas in de zee. De uithof van Aalburg zorgde dat de haring daarvandaan naar Sint-Truiden kwam.
De auteur dankt de deelnemers aan het Netwerk Naamkunde voor hun constructieve inbreng.
[i] Boek uit het latijn vertaald door Joseph Breesch, uitgegeven door Henri Pirenne. In 2017 (her-)uitgegeven door Abdij, Stad en Regio Sint-Truiden en de Heem-en Geschiedkundige Kring Rijkel
[ii] Zomer, Jeroen: Middeleeuwse veenontginningen in het getijdenbekken van de Hunze, diss. 2016, p. 190. https://pure.rug.nl/ws/portalfiles/portal/35326469/Complete_thesis.pdf.
[iii] E Lavigne: Kroniek van de Abdij van Sint-Truiden (3 delen) Leeuwarden 1993
[iv] B.W. Braams: Weyden en Zeyden in het broek, diss. Wageningen 1995. https://edepot.wur.nl/136826
Zeer interessant. Ben benieuwd waar ‘put’ dan voor staat.