Zeep is een product dat we dagelijks gebruiken. Volgens het WNT gaat het daarbij om een reinigingsmiddel verkregen uit een vet met een loogzout, dat in water oplosbaar is en door zijn vet verdelende werking als reinigingsmiddel wordt gebruikt. De grondbetekenis van het woord zeep zou zijn: ‘het druipende’, en er wordt in het WNT aan toegevoegd, dat men waarschijnlijk oorspronkelijk alleen vloeibare zeep kende.
In het Nederlands stamt de oudste vermelding van het woord uit 1293: Quod nullus fundat candelas nisi ex puro sepe ‘Dat niemand kaarsen giete tenzij uit pure zeep’ (VMNW). Ook in de buurtalen komt het al vroeg voor: Oudhoogduits seifa, seipfa (Duits Seife); Middelnederduits sêpe; Oudengels sâpe (Engels soap). In Scandinavië lijkt het woord overgenomen te zijn uit het Oudengels gezien de ongewone lange klinker /a:/ in Oudnoors sápa (vgl. Zweeds såp). Het schijnt dus van origine specifiek West-Germaans te zijn geweest.
Voor het Protogermaans heeft men bij de etymologie van het woord traditioneel twee mogelijke vormen gereconstrueerd: 1. *saipjōn met een /j/ in het afleiding. Deze vorm verklaart de combinatie -pf- in de Zuid-Duitse dialecten als resultaat van de tweede klankverschuiving en lijkt ook te worden bevestigd door Fins saippio, dat een leenwoord uit het Germaans is; 2. *saipōn, een vorm zonder /j/ die verklaart waarom in het Oudengels geen umlaut is opgetreden en in het Hoogduits een vorm met -f- verschijnt. In zijn woordenboek van het Protogermaans stelt Guus Kroonen echter voor in plaats daarvan Proto-Germaans *saipwōn aan te nemen. Deze vorm zou volgens hem zowel de verdubbeling van de medeklinker /p/ in het Zuid-Duits als de ontbrekende umlaut in het Oudengels verklaren (2013: 422), En ook die vorm heeft in het Fins een equivalent: saippuo. Deze verklaring is overgenomen in het etymologische woordenboek van het Oudhoogduits (EWA), deel VII, kol. 1044-46.
Plantensap
In het Oudengels bestaat ook het zelfstandige naamwoord sāp ‘barnsteen, hars, pommade’, dat moet teruggaan op Proto-Germaans*saipō- of *saipa-, afhankelijk van de vraag of het woord mannelijk of vrouwelijk is. Het geslacht van het woord is namelijk niet zeker, omdat het slechts één keer voorkomt als glosse in de Historia naturalis 28,191 van Plinius de Oude (1e eeuw na Chr.). Het staat in een passage waarin deze beschrijft hoe de Galliërs hun haar rood verfden (BT 816). Zowel dit woord als dat voor zeep kunnen behoren bij de wortel van het sterke werkwoord Proto-Germaans *seipan ‘druppelen’, waarbij ook Nederlands sijpen en sijpelen behoren, vgl. ook Grieks eïbō ‘druppelen’ en Tochaars A sip– ‘zalven’. Dan is de naam waarschijnlijk gebaseerd op het feit dat zeep oorspronkelijk in vloeibare vorm werd gebruikt.
In de bovengenoemde passage gebruikt Plinius zelf het Latijnse woord sāpo ‘zeep’. Bij hem is het de naam voor een middel waarmee de Galliërs hun haar rood verfden en dat werd gemaakt van talk en as. Het was volgens hem een Gallische uitvinding, die echter door de Germanen werd overgenomen, in zijn woorden: ‘sapo, Galliarum hoc inventum rutilandis capillis, fit ex sebo et cinere, optimus fagino et caprino, duobus modis, spissus ac liquidus, uterque apoud Germanos maiore in usu viris quam feminis’. Dit Latijnse woord wordt vaak als een leenwoord uit het Germaans beschouwd. Vanwege de eigenaardige lange /a:/ in het Latijnse woord nam de Duitse filoloog Kretschmer in 1896 aan, dat de klankontwikkeling van Oudengels /ai/ naar /a:/ al in de 1e eeuw na Chr. zou zijn afgesloten en dat het woord uit een Germaanse taal met die ontwikkeling in het Gallisch terecht zou zijn gekomen. Dat lijkt echter chronologisch onmogelijk. Het gaat daarom eerder om een echt Gallisch woord en wel Gallisch *sapūn- uit voorkeltisch *sôkuōn. Dit woord zou dan bij Indo-Europees *soku-ó– ‘plantensap, hars’ behoren, vgl. Grieks opós ‘sap van een plant’. Moeilijk blijft ook de vaak veronderstelde verbinding van het Germaanse woord *saipō met Latijn sēbum ‘talk’, omdat in het Latijn de lange /e:/ niet de te verwachten klankontwikkeling uit Indo-Europees /ei/ is. Dat zou /i:/ moeten zijn.
Literatuur
BT = Bosworth, J. & Toller, T. N. An Anglo-Saxon Dictionary. Reprint: Oxford 1976
EWA = Lloyd, Albert L.; Springer,Otto; Lühr, Rosemarie. Etymologisches Wörterbuch des Althochdeutschen. Band VII, Göttingen 2021.
Kretschmer, Paul, Einleitung in die Geschichte der griechischen Sprache, Göttingen 1896.
Kroonen, Guus. Etymological Dictionary of Proto-Germanic (Leiden Indo-European Etymo–logical Dictionary Series 11), Leiden 2013.
VMNW = Vroegmiddelnederlands Woordenboek, toegankelijk via INT, Historische woorden–boeken.
Laat een reactie achter