Ter aanzetting van zichzelf en de zijnen kon men vroeger uit de voeten met het woord weten ‘laten we’, zoals in weten gaan ‘laten we gaan’. Dit is niet het ons bekende weten ‘kennis hebben’ maar een geheel ander erfstuk uit het Germaans.
Een aansporing
In de overlevering van onze taal komen we tot het einde der middeleeuwen dit eigenaardige weten tegen in verbindingen als weten bidden ‘laten we bidden’, weten maken ‘laten we maken’ en weten varen ‘laten we varen’. Soms werd het vergezeld door wi ‘wij’, ook met tweevoudige ontkenning in zinnen als wine weten niet ophouden goet te doene, oftewel ‘laten we niet ophouden goed te doen’, maar meestal bleef het voornaamwoord achterwege.
Dit weten is alleen te vinden bij schrijvers uit het graafschap Vlaanderen, ook de bekende dertiende-eeuwse geleerde Jacob van Maerlant, maar dat zegt niet alles, want in die streek werd nu eenmaal betrekkelijk veel opgeschreven. Bovendien bestond er ook in enkele zustertalen een vorm van het woord. Dat bewijst dat het oud, Germaans erfgoed is en ooit ook in enige vorm in de rest van de Lage Landen gangbaar was.
Een van die zustertalen was het Oudsaksisch, dat zich later ontwikkelde tot onder andere het Twents en Drents en menige streektaal in Noord-Duitsland. In die oude spraak, vooral overgeleverd in het negende-eeuwse heldendicht genaamd de Hêliand, verschijnt het woord in de vorm van wita, opgeschreven in enkele verbindingen als wita frágon ‘laten we vragen’ en wita kiasan ‘laten we kiezen’.
Het was ook rijk aanwezig in de overlevering van het Oudengels, in vormen als wuton en het meer verbasterde uton. Een mooi voorbeeld ervan is te vinden in het beroemde gedicht Béowulf. Daarin, na een ijselijke nachtaanval op het Deense hof door de maag ‘bloedverwant’ (moeder) van het monster Grendel, spoort de held Béowulf de koning aan tot achtervolging:
Árís, ríċes weard, uton hraþe féran
Grendles mágan gang sċéawiġan
‘Verrijs, rijkswacht, laat ons rap varen
om van Grendels maag de gang te schouwen’
Herkomst
Ten grondslag aan dit woord ligt kennelijk een eerste persoon meervoud van het Germaanse werkwoord *wītaną ‘gaan, vertrekken’, dat met voorvoegsel overgeleverd is als Oudsaksisch giwítan en Oudengels ġewítan. Het is echter niet meteen duidelijk in welke wijs deze vervoeging was. Geleerden hebben hier de aantonende en aanvoegende en zelfs gebiedende wijs overwogen. In dat laatste geval is het min of meer een bevel van de spreker aan zichzelf en zijn gezelschap. Het is echter onwis of dat taalkundig mogelijk was in het Germaans.
Aannemelijker dan is aantonend, gebruikt wanneer men iets stelt zonder twijfel, of aanvoegend, ter uitdrukking van een wens of iets dergelijks. Het is het verschil tussen bijvoorbeeld de koning leeft lang en lang leve de koning. Bij dit werkwoord zou het in het Germaans neerkomen op een aantonend *wītamaz ‘we gaan’ of een aanvoegend *wītaim ‘we gaan’. Beide hadden zich kunnen ontwikkelen tot een meer algemene aansporing van de eigen groep.
Wat wel wringt is dat het woord volgens deze duiding oorspronkelijk in het Germaans een lange *ī had. In de regel werd klinkerlengte op die plek in het woord gehandhaafd in de dochtertalen. Maar we zien daar nu juist een korte en nog verder afwijkende klinker: Oudsaksisch wita, Oudengels (w)uton en Middelnederlands weten.
Een antwoord is dat het woord in dit gebruik stelselmatig zwakke klemtoon had. De nadruk lag telkens op het werkwoord dat volgde. Zo kon de lange *ī in dit geval verzwakt raken tot een korte *i. Die werd in het Oudengels onder de invloed van de w gerond tot een u, zoals ook in de ontwikkeling van widu ‘bos; hout’ tot wudu en inmiddels wood. En bij ons was het de regel dat de *i in open lettergreep een e werd, zoals bij lid het meervoud leden. Een vergelijkbaar geval van klinkerverkorting door zwakke klemtoon is hoe het Germaanse bijwoord *sīþōzą ‘later’ zich ontwikkelde tot Middelnederlands sider, vervolgens seder, en uiteindelijk Nederlands sedert.
Tot slot
We hebben gezien dat weten ‘laten we’ niet te verwarren is met weten ‘kennis hebben’. Nochtans zijn ze vermoedelijk uiteindelijk wel aan elkaar verwant. Zoals gezegd is het ene een vervoeging van het werkwoord *wītaną ‘gaan’. Nu, dat is te duiden als de voortzetting van een ouder, Indo-Europees werkwoord met de betekenis ‘nastreven; op het oog hebben; zien’ (zie noot). En daarvan ontwikkelde de voltooid tegenwoordige tijd—min of meer met de betekenis ‘gezien hebben’—zich tot ons weten ‘kennis hebben’. Daar kunnen de hazen over meepraten.
Noot
Het Lexikon der indogermanischen Verben onderscheidt de werkwoordelijke wortels *u̯ei̯d- ‘erblicken’ en *u̯ei̯h1– ‘sein Augenmerk richten auf, trachten nach’ en neemt voor die tweede een anderszins onbekende vervoeging *u̯ei̯h1-de- aan als voorloper van *wītaną ‘weggehen’. We weten echter dankzij het werk van onder meer Alexander Lubotsky dat de *h1 uit een *d ontwikkeld kan zijn. Aldus zijn *u̯ei̯h1– en *u̯ei̯d- oorspronkelijk wel een en dezelfde wortel en is de aanname door het Lexikon niet noodzakelijk.
Verwijzingen
Bergen, L. van, “Let’s talk about uton”, in A.H. Jucker e.a., Meaning in the History of English: Words and Texts in Context (2013), blz. 1–27
Franck, J., Mittelniederländische Grammatik: mit Lesestücken und Glossar, 2. neubearbeitete Auflage (Leipzig, 1910)
Fulk, R.D. e.a., Klaeber’s Beowulf and the Fight at Finnsburg, fourth edition (Toronto, 2008)
Holthausen, F., Altenglisches etymologisches Wörterbuch, 2. Auflage (Heidelberg, 1963)
INL, Middelnederlandsch Woordenboek (webuitgave)
Lubotsky, A., “The Vedic Paradigm for ‘Water’”, in A.I. Cooper e.a. (eds.), Multi Nominis Grammaticus: Studies in Classical and IndoEuropean Linguistics in honor of Alan J. Nussbaum on the occasion of his sixty-fifth birthday, (New York, 2013), blz. 159–64
Ringe, D. & A. Taylor, A Linguistic History of English, Volume 2: The Development of Old English (Oxford, 2014)
Rix, H. e.a., Lexikon der indogermanischen Verben, 2. Auflage (Wiesbaden, 2001)
Seebold, E., “Die schwundstufigen Präsentien (Aoristpräsentien) der ei-Reihe”, in Anglia 84 (1966), blz. 1–26
Seebold, E., Vergleichendes und etymologisches Wörterbuch der germanischen starken Verben (Den Haag, 1970)
Stoett, F.A., Middelnederlandsche spraakkunst. Syntaxis, derde, herziene druk, vijfde oplage (Den Haag, 1977)
Tiefenbach, H., Altsächsisches Handwörterbuch / A Concise Old Saxon Dictionary (Berlijn/New York, 2010)
Beste Olivier,
“Hij heeft wel drie keer het doel weten te raken…” Hoe past dit ‘weten’ in dit artikel?
Mvg Jan
Beste Jan,
Dat is weten ‘kennis hebben’ in de verschoven betekenis ‘kunnen, in staat zijn, erin slagen’.