
Ieder bericht waarin de drie lettergrepen Ep-po Bruins voorkomen, is een zorgelijk bericht voor de Nederlandse wetenschap. Inmiddels is het al zover dat zelfs als de minister van OCW iets zegt dat uit andere mond verstandig zou klinken, je als liefhebber van de wetenschap, toch bang wordt.
Nu hij van het parlement zijn dreunen aan de wetenschap mag uitdelen, kwam Bruins van de week aan het woord in de landelijke universiteitskrant ScienceGuide. Hij pleitte daar voor Erkennen en Waarderen, het idee dat we onderzoekers en docenten in het hoger onderwijs niet alléén moeten beoordelen op hoeveel wetenschappelijke publicaties in internationale toptijdschriften ze precies hebben. Dat is een heel goed idee, dat ook al een aantal jaren wordt uitgedragen door betrokken wetenschappers: goed college geven is óók een kunst, net als in gesprek gaan met delen van de samenleving, of anderen helpen met hun onderzoek.
De vorige minister van OCW had zijn goedkeuring al gegeven: de wetenschap is meer dan de ‘stopsport’ die sommige ’topwetenschappers’ ervan maken. Het vergroten van onze kennis is een onderneming die we enkel met elkaar kunnen volbrengen. Goed dat de huidige minister dat onderschrijft.
Maar helaas legt hij het vervolgens zo uit, in het verslag van ScienceGuide:
Kijk daarbij ook naar de verschillen tussen vakgebieden, betoogde Bruins. “Zo zie je bijvoorbeeld in de alfa- en gamma-hoek dat er veel meer docenten zijn die alleen onderwijs geven, terwijl je in de bèta en techniek veel meer docenten ziet die eigenlijk onderzoekers zijn, maar daarnaast ook een college geven.”
Hier wordt het allemaal ineens een kwestie van alfa en bèta: de eersten geven nu eenmaal liever college en de tweede zijn vooral onderzoekers.
Hier laat Bruins een paar steken vallen. Met name lijkt hij over het hoofd gezien dat het vooral de bezuinigingen van de afgelopen decennia zijn geweest die alfa’s hebben gedwongen om steeds meer onderwijs te geven en hun onderzoekstijd daarvoor in te leveren. Nog onlangs heb ik als medewerker van de Radboud Universiteit één dagdeel onderzoekstijd moeten inwisselen voor een dagdeel onderwijstijd, net als mijn collega’s hier en veel collega’s elders. Bij de beta’s gebeurt dat niet, omdat er daar veel meer geld is. Iedere wetenschapper wil graag veel tijd hebben om onderzoek te doen, en het klassieke model van de universiteit vereist ook dat zelfs docenten dat doen.
Ook in de geesteswetenschappen valt er heel veel uit te zoeken. Ook de natuurwetenschappen zijn gebaat bij goede en gepassioneerde docenten. Bruins doet alleen net alsof de afgedwongen toestand een indicatie is van wat mensen in bepaalde wetenschapsgebieden nu eenmaal willen.
De dreiging wordt nog groter als je hem combineert met een andere door ScienceGuide geciteerde uitspraak:
“We zien eigenlijk al vijftien jaar lang dat specialistische opleidingen steeds minder jonge mensen trekken. Jonge mensen kiezen steeds bredere opleidingen.”
Deze trend heeft volgens Bruins al geleid tot het verdwijnen of samenvoegen van kleinere opleidingen. “Het wordt ook steeds moeilijker om kleine opleidingen op poten te houden. Je ziet daardoor al jaren dat kleine opleidingen of stoppen of worden samengebundeld, of onderdeel worden van een bredere opleiding – en dat in combinatie met de onzekerheid voor de komende drie jaar wat betreft financiering, maakt het ingewikkeld.”
Ook op deze uitspraken valt op zichzelf weinig af te dingen. Het is simpelweg waar dat er minder studenten zijn en dat studenten vaak aangetrokken worden door nogal algemene opleidingen zonder specialismen, omdat ze het idee hebben dat ze daarmee nog meer keuzes openlaten. Uitstelgedrag lijkt mij dus uiteindelijk de bodem te vormen onder deze ontwikkeling.
Maar Bruins luikt hier te suggereren dat we dit gedrag ook moeten accomoderen. Als jonge mensen pas willen kiezen als ze drieëntwintig zijn, dan laten we ze pas kiezen als ze drieëntwintig zijn. Dat geeft ook een economisch voordeel, want zo kunnen we veel meer van die jonge niet-kiezers bij elkaar zetten in nog veel grotere collegezalen.
Deze dingen bij elkaar opgeteld dreigt nu het perspectief van de geesteswetenschapper als lesboer: iemand die geen tijd heeft voor eigen onderzoek maar in plaats daarvan een aantal heel algemene vakken geeft die voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk zijn. Omdat het de enige manier is om te overleven, zullen veel mensen daarmee instemmen. En dan kan een volgende minister constateren dat die geesteswetenschappelijke opleidingen niet veel meer te bieden hebben dan een uitgebreidere middelbare schoolopleiding,
En ze sluiten.
Dit is volgens mij zelfs niet per se een Nederlandse tendens maar we zien hem ook elders (ik herken wat je schrijft hier wel in Centraal-Europa, in casu Slowakije). Studenten komen met wat minder bagage op de banken van het eerste jaar terecht (ze zijn minder ingelezen), waardoor er vooral in de curricula van de bachelor wat breder en algemener wordt gedoceerd, de master biedt dan perspectief op verdieping. Of we het moeten accomoderen, daar ben ik niet helemaal uit.
En zo gaat het nu al jaaaaaren. Ik herinner me het woord ‘pretpakketten’. Alsof dat ooit bij Natuur- en Scheikunde zou zijn gebezigd.
Toen ik moest bezuinigen, dacht iedereen dat Keltisch er wel aan zou gaan. Met een instroom van minder dan vijf. Nog daargelaten dat het in alle opzichten rampzalig zou zijn als de instroom 250 was, de colleges zaten vol omdat de hoogleraar, Peter Schrijver, het telkens voor elkaar kreeg de colleges zo in te richten dat ze ook voor andere talen en vooral voor geschiedenis uiterst interessant waren. (Ik moet denken aan mijn opleiding Nederlands waarbij ik als bijvak Keltisch bij Maartje Draak volgde: de studenten hingen in de gordijnen.)
Ook rekende ik uit hoeveel we zouden bezuinigen: 7.535 euro per jaar (misschien waren het 7.355 euro, maar die 7 staat in mijn geheugen gegrift. Financieel niets dus, maar Nederland zou zijn unieke opleiding kwijt zijn.
En het gebeurt weer. Nu met Eppo, toen met Halve Zijlstra (pun intended). Blijven bonken op de deuren, Marc, zoals jij doet.
Dankjewel!