In Groots en onbekommerd, de biografie van Belcampo (Herman Schönfeld Wichers), komt de vriendschap met Nescio (Frits Grönloh) in de Amsterdamse jaren ter sprake. Vooral het wederzijds contact in de oorlog. In het pas verschenen Zingen in het donker, brieven uit de hongerwinter over de periode 13 augustus 1944 tot 5 juni 1945 van Nescio (J.H.F. Grönloh), wordt de context van het laatste oorlogsjaar uitgelicht: het scharrelen om te overleven in een veranderende stad.
Nescio had in 1938 over Belcampo gelezen, schrijft hij in een brief van 13 december 1938 aan zijn dochter Bob en schoonzoon Jan Zeven in Groningen: ‘Onlangs las ik in de Haagsche Post van 12 November dat er een schrijver bestaat, “drager van een bekenden Noordelijken naam”, die onder ’t pseudonym Belcampo schrijft, zelf zijn boeken uitgeeft en in Amsterdam woont op de Achtergracht 45 drie hoog onder de naam “Uitgeverij De Arend”. Informeer eens wie dat kan zijn. Hij werd erg gunstig besproken.’ Een paar maanden later, op 2 maart 1939 laat Nescio zijn dochter en schoonzoon weten dat hij ‘de Zwerftocht’ heeft gelezen: ‘Aardig. Je zou zeggen dat hij een Twenthenaar is, dus toch niet uit Winschoten. Op een reclamebiljetje staat z’n portret en wel z’n achterhoofd!’ Nadat er een exemplaar toevallig bij drukkerij Ahrend van uitgeverij Kosmos terecht was gekomen, verscheen in 1939 de handelseditie. Maar Herman Schönfeld Wichers wilde anoniem blijven en stuurde de foto van zijn achterhoofd naar uitgever Jacques van der Kolk, die de foto opnam in de reclamefolder van De zwerftocht van Belcampo.
Belcampo antwoordt Nescio op 24 april van zijn nieuwe adres ’s Gravelandsche Veer in een briefje met de aanhef ‘Geachte confrère mag ik met het oog op de schrijverij zeker wel zeggen.’ Aangemoedigd door het initiatief van de schrijver Nescio, vat Herman nogal formeel formeel formulerend ‘het plan op eens bij U te komen aanloopen. Door verhuis- en andere drukte is daar tot nog toe niets van gekomen. Wilt U, wanneer U dat niet onwelkom is, mij dan eens een geschikt tijdstip daarvoor doen weten? Deze week ben ik bezet tot Vrijdag.’ In mei komt Nescio bij Belcampo op bezoek. Ze gaan vaker bij elkaar langs.
In de deprimerende oorlogstijd, waarin voedsel steeds schaarser wordt, leeft Nescio op door de ‘gezellige Amsterdamse contacten’. Belcampo is er een van. Als Belcampo in 1943 door een ernstige ziekte (actinomycose) is geveld en na de operatie thuis op bed ligt, komt Nescio bij hem op bezoek. ‘Woensdagochtend was ik weer eens even bij Belcampo,’ schrijft Nescio juli 1944 aan dochter Bob en haar echtgenoot Jan. ‘Ze hebben z’n fiets gestolen uit z’n eigen trap, waarschijnlijk met een valsche sleutel. En met goeie banden nog!’ Door de schaarste en de noodzaak van een fiets om de boer op te gaan om aan eten te komen, worden er steeds vaker fietsen gestolen. ‘Hij [Belcampo] is nu eindelijk zoo ver hersteld datti op straat loopt en z’n medische studies weer eens heeft opgevat. Hij zou eventueel binnenkort z’n doctoraal kunnen doen. En hij is al Mr in de rechten, maar heeft daar nooit iets mee gedaan.’ Het zou nog tot 1949 duren voordat Belcampo als arts zou afstuderen.
Belcampo woonde vanaf 1943 met zijn vrouw Joke Westerduin en twee kinderen (Maartje en Jaap. Balthazar werd in 1946 geboren) in de Spinozastraat 11 (op 14 augustus 1942 door de Duitsers hernoemd tot de Andrieszstraat). Het zijn zware tijden. Maar evenals Nescio en zijn vrouw ‘Os’ ( Osje of Ossi: Agathe Grönloh-Tiket) houden ze de moed erin, ondanks het gescharrel om eten. Ze staan lange tijd in de rij bij winkels, of in de modder op het platteland om aan boerenkool te komen, (voeder)bieten, aardappelen. ‘En Belcampo moet je over zulke tochten hooren, die groeit er in,’ schrijft Nescio 21 december 1944 aan zijn dochter Bob. ‘Dan ben ik jaloersch en ongelukkig dat ik de kracht en de gezondheid niet heb om mee te gaan. Hij is vanochtend weer hier geweest.’
Op eerste kerstdag schrijft hij: ‘Ik wil nu ook eens op suikerbieten uit, achter Amstelveen, zal zien Belcampo mee te krijgen.’ De volgende dag is Nescio ‘naar Belcampo geloopen’ in ‘vriezend weer met dikken mist’: ‘Afgesproken dat we Donderdagochtend op suikerbieten uitgaan, achter Bovenkerk. (…) Belcampo heeft overal relaties op ’t platteland. Vrijdag gaat i naar Nieuwkoop. Mijn relaties kunnen alleen verzen voor me opzeggen, behalve jullie gelukkig.’ Dochter Bob stuurt vanuit Groningen voedselpakketten per boot die tussen Lemmer en Amsterdam heen en weer vaart. Omgekeerd stuurt het echtpaar Grönloh door Ossi vermaakte kleding en gebreid ondergoed naar het gezin in Groningen.
Op 25 februari 1945 schrijft Nescio aan het gezin in Groningen: ‘Belcampo is 7 weken in Friesland geweest om te ravitailleeren. Hij heeft o.a. ettelijke ponden boter kunnen koopen tegen ƒ 1,40, op vertoon van z’n persoonsbewijs. Aan bona fide hongerlijders verkoopen, althans verkochten, velen daar tegen den normalen prijs.’ Rond Amsterdam waren de rollen inmiddels omgedraaid. Nu waren het zwarthandelaars, arbeiders of tuinders die ‘kapsones’ hadden.
Na de oorlog was Belcampo zo verzwakt dat hij zakte voor een tentamen en hij twijfelde eraan of hij ooit arts zou worden. In ‘een neerslachtige bui’ schreef hij het verhaal ‘Eenzaam’ (Sprongen in de branding, 1950), vanuit een solipsistisch perspectief, waarin alles slechts bestaat vanuit de eigen waarneming, vanuit het eigen bewustzijn: ‘Ik alleen besta en alles wat ik zie en hoor maak ik zelf.’ Leibnitz en Aristoteles, Spinoza en Hugo de Groot, Greta Garbo en Churchill, Rembrandt en Mozart ‘zijn producten van mijn geest’. Maar solipsisme heeft ook een keerzijde als vorm van zelfkwelling: ‘En ook stuur ik vaak voorstellingen door krant of radio die me bedroeven, dat hele mensenmassa’s elkaar met opzet in ’t ongeluk gaan storten. Dat nergens in de wereld meer een gelukkig volk woont: soms hele kranten vol met berichten die daarop wijzen, en dat alleen maar omdat ik mezelf gedeeltelijk haat, omdat ik elementen berg die me blijdschap en geluk misgunnen.’ Dit en andere verhalen in de bundel zijn van Belcampo zelf, geschreven ‘onder mijn eigen naam’: ‘De samenbundeling van al mijn krachten.’
In Zingen in het donker begint Nescio op 13 augustus 1944. In deze eerste brief komt nog de Nesciaanse i-stijl voor: ‘En langs Muiden weer over den verlaten weg terug en op de brug over ’t Merwedekanaal kon i 2 eilanden zien: Pampus en Marken en i wist er van het koepelfort dat ze kunnen (of konden) laten rijzen en dalen en toen we thuis kwamen ging i zonder wat te zeggen in de Witte Bison lezen.’ Na deze brief verdwijnt i (Nescio), althans qua stijl uit beeld. De stijl wordt die van Grönloh, die in gewoon Nederlands schrijft over zijn thuisleven met Ossi (scharrelen, koken, eten, liedjes zingen, lezen), beschouwend, waarnemend, concluderend. Maar in de sfeerbeelden blijkt Nescio nog volop te leven. 28 januari 1945 fietst hij de stad in: ‘Toen ik de brug bij de Muiderpoort afreed, de Middellaan in, was de Plantage een gapend, donker mistgat daar je niet ver in kijken kon. En maar op je wiel letten. Om half negen was het bij den bakker nog half donker. Raar zag de stad er uit, zoo verlaten. In de Linnaeusstraat [hij woonde in een ruim bovenhuis op nummer 11 van de Linnaeushof in de Watergraafsmeer] en in de Plantage fietsten enkele schimmen, vermoedelijk naar hun werk. De Blauwbrug lag verlaten in de sneeuw, je kon een klein eindje de Amstel op en af zien, den ingang van de Amstelstraat en het Waterlooplein, er liep één mensch, op de brug, verder nergens iemand. Tegen half negen! Denk eens aan de trams vol korzelige kantoorbedienden en winkeljuffrouwen die vroeger van het Waterlooplein de Blauwbrug opstormden, lijn 9 en lijn 14 en de vele fietsers, auto’s en vrachtwagens. Toch was het zoo waardiger en plechtig, Amsterdam ville morte.’
Sfeerbeelden als troost in bange dagen. Ook voor de lezer zijn dergelijke passages prettige onderbrekingen in het tamelijk opsommende proza van moeizaam verkregen voedsel, het bereiden, door Ossi, van karige maaltijden en het ontvangen en verzenden van pakketten uit en naar Groningen. Maar zo was het leven in dat laatste, koude oorlogsjaar. De brieven geven een onopgesmukt en verhelderend beeld van wat (over)leven in die tijd in Amsterdam betekende.
Laat een reactie achter