
Op donderdag 3 en vrijdag 4 april 2025 vonden aan de Radboud Universiteit in Nijmegen de Neerlandistiekdagen plaats. Op donderdag werd het programma samengesteld door en voor studenten Nederlandse Taal en Cultuur uit heel het land. Ze nodigden mij uit om een interactieve workshop te verzorgen over jongerentaal. Zo’n veertig studenten bogen zich over de vraag: “jongerentaal, slay or nay?”
Een uur lang sprak ik met hen over allerlei vragen die een rol spelen in dit deelgebied van de sociolinguïstiek. Wat is jongerentaal precies en hoe kun je dit fenomeen bestuderen? Welke stromingen zijn er binnen het onderzoeksveld? Zijn jongerentaal en straattaal hetzelfde? Waarom hebben jongeren eigenlijk behoefte aan een eigen taal? Waarom zien sommige mensen jongerentaal als ‘fout’ Nederlands? Hoe kun je dat ontkrachten? En moet jongerentaal een plek krijgen in het schoolvak Nederlands?
Een korte terugblik!
Stellingen
We begonnen de workshop met een aantal stellingen, zoals ‘ik gebruik zelf (weleens) jongerentaal’, ‘jongerentaal gaat ten koste van het Nederlands’ en ‘ik ben van plan om zelf onderzoek te gaan doen naar jongerentaal’. De stellingen zorgden voor een geanimeerde discussie die meteen liet zien hoe divers de groep was qua opvattingen, voorkennis en doelstellingen. Hoewel de meeste studenten nog niet zo bekend waren met jongerentaal als onderzoeksthema, waren er voldoende actualiteiten die op herkenning konden rekenen: van de verkiezing Kinderwoord van het jaar die eind 2024 voor het eerst werd georganiseerd door het Jeugdjournaal tot Jeroen Pauw die op TikTok reclame maakte voor zijn talkshow Bar Laat met termen als besties, big slay, no cap, ik loev het en yappen.
De studenten waren het er snel over eens: als kinderen of tieners zulke woorden gebruiken is het best cool, grappig en onschuldig, maar als volwassenen het doen dan wordt het ronduit cringe. Maar hoe komt dat precies? Is het een gebrek aan souplesse? Past het taalgebruik gewoon niet bij de leeftijd? En waarom dan niet? Als Jeroen Pauw jongerenwoorden gebruikt, spreekt hij dan eigenlijk wel jongerentaal? Of is in dat geval de code gekraakt en verliezen de woorden meteen hun hippe status?
Eén voorbeeld kun je kortom eindeloos ontleden en koppelen aan allerlei taalkundige concepten. We bespraken het fenomeen crossing, waarbij individuele sprekers het taalgebruik van andere groepen sprekers imiteren, als serieuze toe-eigening of gewoon voor de grap. Ook hadden we het over de sociale functies van jongerentaal en over de vraag in hoeverre we te maken hebben met een ‘taal’ of eerder met een ‘stijl’ (register).
Wat ‘telt’ als jongerentaal?
Jongerentaal is natuurlijk een veelomvattend begrip. Tijdens de workshop droegen de studenten allerlei voorbeelden aan: van jongerenwoorden tot grammaticale vernieuwingen, spreken met een accent, en het gebruik en de interpretatie van leestekens en emoticons. Via de voorbeelden kwamen we tot de conclusie dat het niet altijd gemakkelijk is om te bepalen wat precies ‘telt’ als jongerentaal. Je kunt jongerentaal vaak niet zo duidelijk afbakenen: het taalgebruik is erg contextafhankelijk en kan verschillen van individu tot individu. Grammatica, uitspraak en woordenschat staan niet vast, maar vormen eerder een flexibel repertoire aan kenmerken waaruit sprekers kunnen putten, afhankelijk van hoe ze willen overkomen en met wie ze zich willen identificeren.
Zoals we al zagen in het voorbeeld van Jeroen Pauw, wordt jongerentaal niet per se alleen door jongeren gebruikt, maar – al dan niet ironisch – ook door oudere sprekers. Dat hoor je bijvoorbeeld weleens bij de studentikoze afko’s: gezel een cappu drinken mdm of biba’s op de vrijmibo kun je ook prima uit de mond van een vijftiger horen. Bepaalde woorden die eerst het label ‘straattaal’ droegen, zoals fittie en doekoe, staan nu als informeel Nederlands in Van Dale, omdat ze inmiddels breder zijn opgepikt. En wat voor sommige sprekers aanvoelt als jongerentaal, klinkt voor andere sprekers (ook) als hun moedertaal of thuistaal. Een woord kan in meerdere talen of variëteiten voorkomen en telkens een andere betekenis hebben. Iemand die zegt dat iets of iemand wahed dom is (versterkend: heel erg dom, of juist tegenovergesteld: heel erg cool, tof, mooi), gebruikt een woord dat voor sprekers van het Marokkaans Arabisch ‘een’ betekent. Voor deze sprekers is het dus (ook) een neutraal woord dat hoort bij de taal van hun ouders.
Labels
Ook bespraken we tijdens de workshop dat jongerentaal niet iets typisch Nederlands is, maar dat er in landen over de hele wereld jongerenvariëteiten ontstaan en dat jongerentaal dus internationaal wordt bestudeerd. De nadruk lag lange tijd op centra – grote steden met veel diversiteit en taalcontact – maar inmiddels is er ook steeds meer aandacht voor de periferie: in de landrand ontwikkelen jongen evengoed hun eigen omgangstalen. Daarbij zijn de labels die op jongerentaalvariëteiten worden geplakt – door de sprekers zelf of door buitenstaanders – soms voer voor discussie. Sommige mensen vinden een label als straattaal bijvoorbeeld stigmatiserend, omdat er negatieve connotaties aan kleven: de taal van de straat klinkt misschien onbedoeld als ‘ongeschoold’ en als minder prestigieus. Maar lang niet iedereen vindt labels bezwaarlijk, en je hebt natuurlijk ook terminologie nodig om over verschijnselen te kunnen praten.
Neologismen en ingezonden brieven
We sloten de workshop af met een korte opdracht. De studenten kregen eerst twee fictieve scenario’s te zien, waarvan ze er één konden kiezen:
Scenario 1: In de krant zie je een ingezonden brief van een lezer die zich zorgen maakt over jongerentaal. De lezer is bang dat jongerentaal ten koste gaat van de Nederlandse taalvaardigheid van jongeren en dat het Nederlands verloedert. Je besluit te reageren.
Scenario 2: In de krant zie je een ingezonden brief van een lezer die zich stoort aan het gebruik van de term ‘straattaal’. De lezer vindt deze term onnodig stigmatiserend en wil dat we een alternatief bedenken. Je besluit te reageren.
Daarna mochten de studenten hun eigen standpunt bepalen: waren ze het eens of oneens met de bezorgde lezer? Vervolgens schreven ze het woord ‘jongerentaal’ (scenario 1) of ‘straattaal’ (scenario 2) in het midden van een vel papier of in de notities op hun smartphone. Daaromheen konden ze nu ± vijf zelfstandige of bijvoeglijke naamwoorden schrijven die ze met het centrale woord associeerden, en dan weer ± drie nieuwe woorden bij elk van die associaties, zodat een woordveld ontstond. Met de woorden die de studenten hadden opgeschreven, maakten ze ten minste één neologisme (nieuw woord) in relatie tot jongerentaal of straattaal. Na afloop van de workshop schreven ze (optioneel) een tekstje van ongeveer 150 woorden als reactie op de ingezonden brief, waarin ze een of meerdere neologismen verwerkten. Deze werkvorm is geïnspireerd op (een deel van) het lesontwerp dat docenten Nederlands Sarike Roest en Lieke Dammer presenteerden tijdens het Zo-Kan-Het-Ook-Festival op het Stedelijk Gymnasium in ’s-Hertogenbosch (26 maart 2025).
De studenten konden in groepjes werken en daarbij hun opgedane kennis van jongerentaal(onderzoek) combineren met een creatieve schrijfopdracht. De inzendingen van Femke van Dam en Luca Lenstra – bachelorstudenten Nederlandse Taal en Cultuur aan de Universiteit Leiden – laten heel mooi zien dat dit tot interessante reflecties kan leiden! De neologismen zijn steeds vetgedrukt.
Femke van Dam – Scenario 1
Associaties:
We hebben jongerentaal geassocieerd met grof of brutaal, maar ook met het uitdrukken van identiteit en groepsgevoel en met creativiteit en trends. Op basis van die woorden heb ik een neologisme bedacht dat zowel het groepsgevoel als het creatieve aspect van taal uitdrukt. Daarnaast wilde ik dat het neologisme een positieve associatie op zou roepen.
Neologisme: klikflexspraak(klik + flex + spraak)
Beste lezer,
Jongerentaal zou voor verloedering van de Nederlandse taal zorgen? Integendeel. Jongeren ontwikkelen een eigen vorm van taal: levendig, creatief en verbonden met hun leefwereld. Jongerentaal en varianten hiervan, zoals straattaal, tonen juist aan hoe flexibel en inventief taalgebruik kan zijn. Voordat taalwetenschapper René Appel eind jaren negentig de term straattaal introduceerde, werd het begrip smurfentaal gebruikt voor de nieuwe taalvorm die op straat door jongeren werd gesproken. Dat woord klinkt misschien denigrerend – alsof het om ‘kinderachtige’ of ‘onzinnige’ taal zou gaan – maar dat beeld doet de werkelijkheid geen recht. Denk aan woorden als fakka, loesoe of wollah: niet willekeurig, maar betekenisvol binnen sociale contexten. Deze vorm van taalgebruik verdient een positievere benaming: klikflexspraak. Een neologisme dat jongerentaal omschrijft als expressieve, voortdurend veranderende taal binnen hechte groepen. Het is taal die verbindt én beweegt, die net als poëzie of literatuur invulling geeft aan identiteit. Laten we jongeren niet veroordelen om hun taal, maar luisteren naar wat ze ermee willen zeggen.
Luca Lenstra – Scenario 2
Associaties:
Taal | Ruw | Stoer | Stereotypes | Identiteit |
Manier om jezelf te uiten | Afstandelijk | Trots | Schelden | Groepsgevoel |
Vaardigheid (tweede taal) | Textuur | Iets om naar te streven | Muziek en Cultuur | Afkomst |
Kunst | Hard | Zelfverzekerd | Andersheid | Eigenheid |
Neologismen: trotsuur (trots + textuur), afkomstkunst (afkomst + kunst), anderseigen (andersheid + eigenheid)
Beste lezer,
Hoewel ik het eens ben met het feit dat ‘straattaal’ onnodig gestigmatiseerd is, betekent dit niet dat de taal inherent stigmatiserend is. De jongeren die deze taal spreken, spraken van oorsprong zelf al van deze term. De mix van verschillende talen die hun eigen taal creëren om een groter gevoel van anderseigen identiteit te vormen geeft echt trotsuur die je nergens anders vinden kan. Dat mensen deze op een negatieve manier omschrijven is jammer, maar het probleem ligt hier niet aan het woord ‘straattaal’. Als hier een ander woord voor in de plaats komt, zal deze precies hetzelfde stigma over zich heen krijgen. Wat beter zou helpen om het stigma tegen te gaan, is om meer positieve invalshoeken weer te geven in de media. Wanneer mensen het fenomeen straattaal niet meer alleen kennen met een negatieve associatie, maar ook inzien hoe gaaf deze afkomstkunst is, zal ook het stigma langzaam weggaan.
Jongerentaal in het schoolvak Nederlands
Tot slot: jongerentaal is een onderwerp dat zich uitstekend leent voor taalkundige reflecties, niet alleen in het hoger onderwijs maar juist ook in het schoolvak Nederlands. Het sluit perfect aan bij de nieuwe kerndoelen en eindtermen (vmbo/havo/vwo), met name bij kerndoel 14 (talige identiteit), kerndoel 15 (taalvariatie en taalverandering), eindterm 11/12 (taalvariatie en taalverandering) en eindterm 12/13 (het effect van keuzes in taalgebruik in verschillende contexten). Jongerentaal is onder scholieren al jarenlang een geliefd onderwerp voor (profiel)werkstukken, maar via concrete, grappige voorbeelden en uitdagende discussievragen kun je er ook in de dagelijkse lespraktijk mee aan de slag. Daarbij is de koppeling met taalvaardigheden en creatief taalgebruik (eindterm 6) gemakkelijk te maken, zoals de korte schrijfopdracht in dit artikel illustreert. Big slay!
Laat een reactie achter