
Is het belangrijk om werkwoorden goed te spellen? Hebben lezers er last van als je ik vindt schrijft? Sommige mensen hebben daar een sterke mening over, maar opmerkelijk genoeg is er maar weinig onderzoek naar, en het onderzoek dat bestaat is vaak nogal onnatuurlijk: je nodigt mensen uit om speciaal geconstrueerde teksten te lezen om dan te zien of ze die lastiger vinden met een spelfout.
Een nieuw artikel in het tijdschrift Morphology, geschreven door de Nederlandse taalkundige Robert Chamalaun met een aantal collega’s, probeert een einde te maken aan deze situatie. In dit onderzoek lieten Chamalaun en collega’s mensen echte tweets lezen. Sommigen kregen die te lezen met een spelfout en anderen niet. De vragen die de proefpersonen moesten lezen gingen niet over spelling, maar over de inhoud. Ze wisten dus niet dat ze op de spelling moesten letten:
Tweet: Toiletten in de trein zijn altijd vies, dus ik mijd / mijdt ze als het maar even kan.
Vraag: Gaat deze persoon weleens met de trein?
(De teksten zijn genomen van Twitter, dat was ooit een sociaal medium waarvan je vrij gemakkelijk heel veel berichten kon halen. Zo’n medium bestaat, tot schade van de taalwetenschap, inmiddels niet meer.)
Chamalaun en collega’s onderzochten een en ander zowel voor de eerste tegenover de derde persoon (zoals in mijd/mijdt) als voor het voltooid deelwoord tegenover de derde persoon (gebeurd/gebeurt). Terwijl de personen op een scherm de tweet en de vraag over de tweet zagen, werd er een zogeheten eye tracker gebruikt, waarmee je heel precies kunt registreren waar mensen precies naar kijken op het scherm. En wat bleek: de ogen bleven langer hangen op het verkeerd gespelde werkwoord.
Het gaat niet om enorm lange verschillen, de deelnemers merkten het zelf misschien niet eens, maar ze zijn wel meetbaar.
Volgens de onderzoekers is de verklaring voor het verschijnsel dat we gebruik maken van de grammaticale informatie (het verschil tussen eerste en derde persoon) die de spelling biedt. Dat is opvallend omdat in het onderzoek er vaak van wordt uitgegaan dat we in ons hoofd in eerste instantie letters omzetten in klanken (m-ij-t) en dat we daarna de aldus geconstrueerde gesproken zin beginnen te ontleden. Kennelijk is dat niet het geval en maak je bij het lezen dus gebruik van informatie die je niet kunt horen: als we met elkaar praten – wat we meestal doen – is er geen verschil tussen mijd en mijdt, maar als we lezen trekken we dus conclusies over de grammaticale structuur op basis van de aan of afwezigheid van een paar pixels die samen een t vormen.
Toch is er nog iets mysterieus. We weten uit eerder onderzoek dat ook veelbelezen en hoogopgeleide mensen spellingfouten maken, zoals het is gebeurt schrijven. De vermoedelijke oorzaak daarvoor is woordbeeld: gebeurt komt vaker voor dan gebeurd, en dus zit gebeurt er net iets gewoner uit. In dat geval geldt frequentie dus als een factor en niet die hulp bij het ontleden. Hoe zit dat dan? En waarom is het ook nog vrij lastig om dat soort foutjes eruit te halen?
De last die lezers hebben van “ik vindt” komt, denk ik, vooral door ergernis. Een emotie die aandachtig vlot verder lezen verhindert. In de laatste alinea wordt vlot verder lezen verstoord door de spelfout “zit” in plaats van “ziet” (“en dus zit “gebeurt” er net iets gewoner uit”). Onbegrip en daarna het mentaal herstellen van die fout kost meer tijd dan de spelfout “ik vindt” signaleren en corrigeren.
Daarom is ook nog een ander ‘punt’ essentieel… Het is voor zelfst. naamwoorden essentieel dat zij zo eenduidig mogelijk weergeven wat men ermee in beeld wil brengen!
Dat de patriarchale orde in onze samenleving nog steeds heersend is, dat ik al vervelend genoeg. Maar laten we nu maar eens stoppen met er vanuitgaan dat de man in het Nederlands de norm moet zijn, door alles mannelijk te maken. Duid vrouwen gewoon aan met vrouwelijke zelfstandige naamwoorden. Velen zullen dat niet weten, maar na 1975, door de V.N. uitgeroepen tot het jaar van de vrouw, heeft de SGP in de Tweede Kamer het tegen gehouden, daarbij gesteund door de ‘mannenbroeders’ van de PvdA dat er gewoon vrouwelijke zelfstandige naamwoorden gebruikt zouden gaan worden voor functies als die door vrouwen vervuld werden.
Als we wel willen nadenken over hoe we mensen van kleur niet willen achterstelling, waarom dan ook niet eens beter nagedacht over dat vrouwen in functies en hoedanigheden, gewoon altijd het noemen waard zijn. En noteer dan ook eindelijk maar eens het woord KONINGIN in de grondwet, voor als straks C.Amalia aan de beurt is.
En zo nog het een en ander.