
Je taal verandert in de loop van je leven. De eerste jaren is dat duidelijk: een pasgeboren baby kan nog niets zeggen, een kleuter kletst je de oren van je kop. Maar ook na de puberteit verandert er af en toe wel wat. Op zijn minst leren volwassenen er nog woorden bij (covid, dat kenden jullie zes jaar geleden niet) en ook in de uitspraak van klanken passen mensen zich in de loop van de tijd aan. En dan zijn er aan het einde van het leven nog ziektes als Alzheimer die de boel op hun kop kunnen zetten.
Er is niet heel veel onderzoek gedaan naar individuele taalverandering na de kindertijd. Wat er gedaan is, gaat vaak uit van leeftijd als een chronologisch fenomeen: 40-jarigen doen dit en 50-jarigen dat. Maar je hoeft niet heel diep na te denken om te beseffen dat dit een grove simplificatie is van de werkelijkheid. Lichamelijk slijt de ene persoon al sneller dan de ander, en ook het sociale leven van volwassenen is onvergelijkbaar met elkaar. Terwijl het niet zo gek is om te denken dat met hoeveel mensen je gepraat hebt misschien taalkundig wel een betere maat is dan hoe vaak je adem hebt gehaald.
Mix
In een artikel in het tijdschrift Language Variation and Change laten twee Oostenrijkse onderzoekers zien dat het doormaken van zogeheten ‘belangrijke levensgebeurtenissen’ effect kan hebben op iemands taal. Het gaat dan om zaken als afstuderen, trouwen of juist scheiden, pensioneren, het verliezen van een naaste, enzovoort. Nu is het heel lastig om op grote schaal te onderzoeken wat het feitelijke effect is van zulke gebeurtenissen – je moet daarvoor eigenlijk een grote groep individuen gedurende lange tijd volgen, en voor zoiets hebben medici soms misschien geld, maar armlastige taalkundigen over het algemeen niet.
De Oostenrijkers hebben het opgelost door er mensen zelf naar te vragen: wat hebt u zoals meegemaakt en heeft dat uw taalgebruik en uw kijk op taal veranderd. Ze letten daarbij bovendien op grotere veranderingen – niet of iemand haar klinkers anders is gaan articuleren, maar of ze anders is gaan kijken naar dialect en standaardtaal. In Oostenrijk spreken de meeste mensen nog zowel dialect als standaardtaal in het dagelijks leven, dus je kunt je afvragen wat de mix is.
Verbonden
De bevindingen zijn niet allemaal even schokkend. Zo blijken mensen zich in hun taalgebruik meer op de standaardtaal te gaan richten bij hun afstuderen, aan het begin van een relatie en bij hun eerste baan. Het Hoogduits heeft nog altijd veel prestige – en er zijn momenten in je leven waarin je aan dat prestige behoefte hebt. Bovendien geldt in Oostenrijk, net als bij ons en overal op de wereld, dat je voor je werk meestal geacht wordt standaardtaal te spreken. Uit het Oostenrijkse onderzoek blijkt ook dat mensen zich bij hun pensioen weer meer op het dialect gaan richten. Het is vergelijkbaar met het feit dat mannen dan hun stropdas afdoen: het dialect is de taal waarin ze zich het lekkerst voelen.
Het verrassendst noemen de onderzoekers zelf hun bevinding dat gemiddeld genomen alle levensgebeurtenissen betekenen dat mensen zich positiever voelen bij het dialect. Zelfs bij gebeurtenissen waar mensen meer Hoogduits gingen gebruiken, konden ze dit laten zien. Misschien, zeggen ze, heeft dialect gevoelsmatig het meest met identiteit te maken, en iedere keer dat er iets in je leven gebeurt, voel je je meer verbonden met die identiteit.
Laat een reactie achter