Afrikaans wordt niet alleen gesproken in Zuid-Afrika. Ook in Zuid-Amerika is een enclave, al is die langzaam aan het uitsterven. Hij bestaat uit nakomelingen van Boeren, witte sprekers van het Afrikaans, die na de zogeheten Boerenoorlogen tegen de Engelsen een betere toekomst verwachtten in Patagonië, in Argentinië.
Over hen en hun taal schrijven Andries Coetzee, Nicholas Henriksen en Lorenzo García-Amaya een hoofdstuk in het recent verschenen handboek Afrikaans linguistics. De taal is langzaam aan het verdwijnen, de nazaten van de paar honderd mensen die indertijd naar Patagonië vertrokken raken steeds meer geïntegreerd en spreken dus eerder Spaans dan Afrikaans. Maar er is nog genoeg van over (zie hieronder voor een taalkundige lezing van de drie auteurs over het onderwerp).
Pakken
Het is niet wonderlijk dat de Afrikaners waarschijnlijk al snel begonnen met Spaanse termen over te nemen. Een barbecue noemen ze geen braaivleis (zoals in Zuid-Afrika) maar een asado, en een boerderij een chacra in plaats van een plaas. Bovendien namen ze natuurlijk woorden over voor dieren (puma) of personen (gaucho) die in Zuid-Afrika niet bestonden. Ook verder ontwikkelde de taal zich los van het vaderland. Toen er vliegvelden kwamen, noemden ze die in Zuid-Afrika lughawe, maar in Patagonië vliegtuigstasie (stasie is ‘station’).
Hoewel de schrijvers er niets over uitleggen, vind ik kapokpop een mooi woord: het betekent ‘sneeuwpop’ (sneeupop in het Zuid-Afrikaanse Afrikaans). Hoe kwamen die Patagoniërs daarbij?
Mijn theorie zou het volgende zijn: de migranten kwamen uit delen van Zuid-Afrika (de Zuid-Afrikaansche Republiek en Oranje-Vrystaat) waar sneeuw niet een erg frequent verschijnsel was, en in ieder geval niet iets dat je van nabij aanschouwde (er ligt wel sneeuw op de bergen in de winter). In het deel van Patagonië waar ze terecht kwamen is sneeuw, als ik het goed kan zien, gebruikelijker. Er vallen niet hele pakken sneeuw, maar toch wel af en toe een beetje. (De foto hierboven laat een grote sneeuwpop zien uit Patagonië.)
Klimaatverandering
Toen die Boeren in Patagonië kwamen, werden ze dus geconfronteerd met iets betrekkelijk nieuws: sneeuw van dichtbij. Ze benoemden die met een metafoor: kapok (die term moet overigens aan het eind van de negentiende eeuw ook in Zuid-Afrika zelf wel voor sneeuw zijn gebruikt, dat verzwakt deze theorie een beetje, maar dan nog geldt dat de term in Patagonië heeft overleefd)
Het intrigerende is dat kapok op zijn beurt van oorsprong een Maleis woord is. Volgens het Etymologisch Woordenboek is ‘de boom […] inheems in Latijns-Amerika en aan de tropische westkust van Afrika, maar wordt in Azië, met name in Maleisië, de Filipijnen en Indonesië intensief gecultiveerd’. Met andere woorden: kapok groeit in Latijns-Amerika, maar de mensen in Patagonië gebruikte het Maleise woord, omdat ze dat in Zuid-Afrika hadden leren kennen.
Je moet dus ongeveer de hele wereld rond om het woord kapokpop te kunnen begrijpen. Mooi woord. Noem de kop ervan maar eens 10 keer achter elkaar: kapokpopkop.

Fonetisch ‘ Maleis, voor sneeuw is ‘oetjang(neerslag,regen) kapok ‘