
Dit artikel is een hoofdstuk uit mijn boek Die goeie ouwe taal, dat onlangs genomineerd is voor de Taalboekenprijs 2025. Onder het artikel volgt een infographic die je nog meer vertelt over het Frans, waar het laatste deel over gaat.
Dat veel talen werkwoorden vervoegen, is geen nieuws. Ik schrijf, jij schrijft, enzovoort. Maar er zijn er ook die het woord voor ‘ja’ vervoegen. En om zulke talen te horen hoeven we helemaal niet ver van huis. Ja-vervoeging vind je bijvoorbeeld in het West-Vlaams, een groep streektalen die vooral gesproken worden in de Belgische provincie West-Vlaanderen.
Op grammaticaal gebied wijkt het West-Vlaams sterk af van het Standaardnederlands. Een van de bijzonderheden is de ja-vervoeging. Als je ‘ja’ wilt zeggen, ben je niet zo snel klaar als in het Nederlands. Je moet namelijk de vorm kiezen die past bij de persoon om wie het gaat. Neem de volgende zin: è je hie de katn t’eetn heheevn? (‘heb jij de katten eten gegeven?’). Deze vraag wordt gesteld in de jij-vorm en dat betekent dat degene die antwoordt, dat in de ik-vorm moet doen: joak. Dat betekent dus ‘ja’ in de zin van ‘dat heb ik gedaan’. Luidt de vraag en ze zidder de katn t’eetn heheevn? ‘Hebben zij de katten eten gegeven?’, dan hoort daar joas bij. Dat is de vorm van de derde persoon meervoud.
Joak en joas vinden hun oorsprong in de Middelnederlandse combinaties ja ic en ja si. Zo heb je ook joag, joai, joat en joaw, al verschillen de precieze vormen per dialect, die ontstaan zijn uit ja ghi (ook gebruikt voor de jullie-vorm), ja hi, ja het (en jaet) en ja wi. Al in het Middelnederlands werden ze geregeld aan elkaar geschreven. Zo vinden we onder andere jaet (‘ja het’), jai (‘ja hij’) en jawi (‘ja wij’), zoals in de volgende dertiende-eeuwse zin: ‘Gheloefdi dat ic u siende moge maken?’ Ende si antwerdden: ‘Jawi, Here’ (‘Geloven jullie dat ik jullie ziende kan maken?’ En ze antwoordden: ‘Ja, Heer’.
Naast dit ja-systeem kent het West-Vlaams een nee-systeem, met bijvoorbeeld nink en nins, vormen die zich uit Middelnederlandse combinaties als neen ic en neen si hebben ontwikkeld.
Ja- en nee-vervoegingen komen niet alleen in het West-Vlaams voor. Je treft het systeem ook aan in Oost-Vlaanderen en in delen van Vlaams-Brabant. Een heel stuk naar het noorden, op het eiland Texel, was de ja- en nee-vervoeging in de vorige eeuw nog gangbaar, maar het is daar in verval geraakt. Alleen de onzijdige vorm weijajet, die zoiets betekent als ‘prima’, ‘oké’ of ‘ja hoor’, wordt nog veel gebruikt. Ook veel andere streektalen moeten het tegenwoordig stellen met restjes, zoals het Zeeuws en het Brabants. Vooral vormen als (wel)jot of (wel)jat en (wel)nent zijn daar nog te horen.
Gaan we de andere kant op, naar het zuiden, dan treffen we een restje van een vergelijkbaar Frans systeem: oui. Dat woord komt van het Oudfranse oïl (uitgesproken als [oe-iel]), een samentrekking van o il. O betekende ‘ja’, terwijl il hetzelfde woord is als het huidige il (‘hij, het’). Oïl zou je dus letterlijk kunnen ontleden als ‘ja, het’. Daarnaast waren er oje, otu, onos en ovos, combinaties met de woorden voor ‘ik’, ‘jij’, ‘wij’ en ‘jullie/u’. Die vier zijn uit de tijd, maar oïl is in zijn huidige vorm oui het algemene ja-woord geworden. De vervoegde nee-tegenhanger, nenil, is ook verdwenen.
Hierboven staat een infographic die verder ingaat op de herkomst van het Franse oui en andere Romaanse woorden voor ‘ja’. Deze infographic staat geheel los van het boek Die goeie ouwe taal.
In West-Brabant hoor altijd nog weljaot-(beljaot?), welneent (belneent?) maar ook misschient.
Ja, mooi! Ook bij mij in Midden-Brabant. Ik flap er in het Nederlands soms zelfs ‘weljat’ uit. Die vormen staan voorlopig nog sterk.
‘Misschient’ heeft dan weer een andere oorsprong: die -t is uit het niets gekomen. Je vindt hem in veel Brabantse dialecten achter allerlei woorden: ‘genoegt’, ‘wegt’, ‘steegt’, ‘bekaan(s)t’ (van ‘bijkans’), ‘brommert’, ’temmest’ (verwant aan ’teems’), ‘schelft’, ‘werft’. Hij wordt de paragogische t genoemd.