
Wat is het verschil tussen menen en weten? Dat blijkt uit het verschil tussen de volgende twee zinnetjes:
- Janneke meent dat het regent
- Janneke weet dat het regent
De eerste zin kan ik voor mijn rekening zonder naar buiten te kijken: een verklaring van Janneke over wat zij zoal denkt is genoeg. Maar om het tweede te kunnen zeggen moet ik als spreker er zelf van overtuigd zijn dat het regent. Als ik die zin zeg, en jij gaat naar buiten zonder paraplu kun je mij erop aanspreken als je nat wordt.
Er zijn dus werkwoorden waarmee de spreker zich verbindt aan de waarheid van het gebodene. Met zinnen met weten spreek je je uit over twee zaken: dat het regent, en dat Janneke daar ook van overtuigd is. Het zorgt ervoor dat je het eerstvolgende wel kunt zeggen en het tweede niet:
- Janneke meent dat het regent, maar dat is niet zo.
- Janneke weet dat het regent, maar dat is niet zo. [raar]
In een nieuw artikel van de Utrechtse onderzoeker Tom Roberts en zijn collega Deniz Özyıldız doen de auteurs een interessante observatie: er zijn geen talen waarin je een werkwoord hebt waarmee je uitdrukt dat iemand iets meent dat volgens jou als spreker niet waar is. Je kunt dat in alle talen wel met wat omhaal van woorden zeggen (‘Janneke meent ten onrechte dat het regent’ heeft in het Nederlands precies die betekenis: het regent niet, en Janneke gelooft dat het regent), maar dat gaat nooit in een woord.) Maar in een enkel woord lijkt het nooit te kunnen.
Onzeker of geen bewijs
Roberts en Özyıldız gaan in hun artikel heel veel talen na. Ze hebben een nogal technische verklaring voor dit gebrek die neerkomt op een elegant idee: als een woord twee lagen van betekenis heeft (‘Janneke meent dat het regent’ én ‘volgens de spreker regent het’), dan moet er een causale relatie tussen die twee bestaan: Janneke weet dat het regent omdat het regent (en ze heeft naar buiten gekeken en dit met eigen ogen vastgesteld). Als er een werkwoord zou zijn dat ’ten onrechte menen’ zou betekenen zou die relatie er niet zijn. Qua betekenis zitten zulke werkwoorden te ingewikkeld in elkaar.
Roberts en Özyıldız gaan kort in op het Duitse werkwoord wähnen omdat de negentiende-eeuwse filosoof Frege dat ooit heeft genoemd als een voorbeeld van een werkwoord dat precies dit betekent. We hebben natuurlijk een equivalent in het Nederlands, wanen. Het WNT geeft als definitie 5 van dat werkwoord:
Ten onrechte meenen, de onjuiste meening hebben (dat). (De meening is gebaseerd op een onzeker of geen bewijs en op een daardoor foutieve interpretatie van de werkelijkheid of van waargenomen feiten)
En als voorbeeld onder andere dit fraaie citaat van Virginie Loveling:
Daar de mensch immer waant, dat de gedachten van anderen slechts met hem bezig zijn
De mens denkt dat de gedachten van anderen slechts met hem bezig zijn; maar die gedachten zijn ook met heel andere dingen bezig.
Verkeren
Zijn het Nederlands en het Duits uit de negentiende eeuw dus uitzonderingen op de Utrechtse regel? Het probleem is dat werkwoorden als denken of geloven , mits op een bepaalde manier gezegd, óók best kunnen impliceren dat het gezegde niet waar is. Door nadruk op zulke woorden te leggen wordt dat effect vergroot:
- Ja, jij denkt dat het regent…
Je kunt in dit soort gevallen de implicatie dat het niet klopt alleen altijd weerspreken (‘…en dat is ook zo!’) Het is niet duidelijk of dit bij het negentiende-eeuwse Duits of Nederlands ook kon. We kunnen het niemand meer vragen, want uit allebei de talen is de constructie met een bijzin, zoals Loveling hem gebruikte, verdwenen. Je kunt alleen nog dingen zeggen als ‘Hij waant zich koning’, maar ook daar is lang niet altijd duidelijk of wat er gewaand wordt niet klopt: ‘ik waan mij gelukkig’ kun je best zeggen, en dan toch ook wel gelukkig zijn. (Sommige definities in het WNT lijken te impliceren dat mensen vroeger ook wel dingen konden wanen die volgens de spreker ook waar waren.)
Intrigerend bij dat alles is dat het zelfstandig naamwoord waan in de betekenis ‘valse overtuiging’ wel is blijven bestaan: ‘Koos verkeert in de waan dat iedereen hem kwaad wil doen’. Wie die zin zegt, zegt daarmee ook dat Koos ongelijk heeft.
Roberts en Özyıldız bespreken ook nog kort een ander interessant Nederlands werkwoord dat iets verwants lijkt te doen: wijsmaken:
- Ineke maakt Janneke wijs dat het regent.
Ook hier is de implicatie heel duidelijk dat de spreker ervan overtuigd is dat het niet regent. Maar in dit geval betekent de zin óók dat Ineke eveneens denkt dat het niet regent, en daar is natuurlijk wel weer een causaal verband. Ineke denkt dat omdat het waar is. Het regent niet en zij heeft naar buiten gekeken. Met haar slechte karakter probeert ze nu Janneke te manipuleren in het valse geloof.
Doet ‘zich inbeelden’ dat niet? “Jopie beeldt zich in dat dat ie koning is – en dat is ie ook” komt op mij nogal vreemd over. En “Willem-Alexander beeldt zich in dat ie koning is” is alleen maar met een dubbele betekenislaag zinvol te interpreteren.
Ik veronderstel dat de auteurs zouden zeggen dat ‘zich inbeelden’ niet één woord is. Overigens zit er bij ‘zich inbeelden’ nog wel een ingewikkelde dimensie wat betreft Jopies epistemologische staat. Er zit iets in dat Jopie eigenlijk wel beter weet (‘Jopie beeldt zich in dat ie koning is, maar hij weet natuurlijk wel beter’ vind ik niet zo gek.
‘ ‘ik waan mij gelukkig’ kun je best zeggen, en dan toch ook wel gelukkig zijn. ‘
In Duits komt ‘ich wähne mich glücklich’ (tegenwoordige tijd) vlgns mij niet voor, want ‘wähnen’ is (of was, toen het nog gebruikelijker was) juist bedoelt om als het ware ‘van buiten’ (bijvoorbeeld door een derde persoon) of terugkijkend te onderstrepen dat iemand zich gelukkig voelde terwijl het ‘eigenlijk’ geen geluk was.
Huh het turks heeft deze functie toch?