Als ik niet weet waarover ik moet schrijven, stap ik onder de douche. Niet zo goed voor het klimaat, en nog slechter voor mijn gas-water-licht-afrekening, maar je moet wat.
Onder de douche viel mijn oog op een shampoofles van het merk Andrélon. Normaal gesproken ben ik niet zo geïnteresseerd in de herkomst van merknamen – vaak zijn het quasi-spitsvondige creaties van Unilever-marketeers –, maar nu werd ik overvallen door nieuwsgierigheid.
Ik associeer de lettercombinatie andr- namelijk met mannelijkheid. Denk aan androgyn (‘man-vrouw’) of misandrie (‘mannenhaat’). Toch is Andrélon niet zo’n merk dat zich uitsluitend op mannen richt, zoals bijvoorbeeld Axe of Gillette (‘the best a man can get’). Sterker nog: de lichtpaarse kleur van Andrélon leek mij een ondubbelzinnige poging om de vrouwelijke consument in te palmen.

Was er een marketeer de mist ingegaan? Of had er in de recente geschiedenis een koerswijziging plaatsgevonden, waarna de mannelijke naam was achtergebleven? Ik sprong eruit, op zoek naar antwoorden.
Die vond ik op Wikipedia. Andrélon is opgericht door een zekere André de Jong (1896 -1957). Het gaat hier dus om de naam André, niet om een een verwijzing naar mannelijkheid.
Althans, niet bewust. André is de Franse variant van de Oudgriekse naam Ἀνδρέας (Andreas), nog altijd populair omdat de eerste discipel van Jezus zo heette. De naam Andreas betekent ‘mannelijk(heid)’ – hij is namelijk, net als androgyn en misandrie, afgeleid van het Griekse woord ἀνήρ (anēr, ‘man’).

De oplettende lezer (jullie allemaal) merkt nu op dat er in ἀνήρ (anēr) helemaal geen d zit – terwijl afgeleide woorden als androgyn, misandrie, Andreas en Andrélon allemaal wél een d hebben. En niet alleen die afgeleide woorden – ook wanneer het woord ἀνήρ (anēr) in een zin als lijdend voorwerp fungeert, en dus in de accusativus staat, heeft het een d. Homerus’ Odyssee begint als volgt:
ἄνδρα μοι ἔννεπε Mοῦσα…
andra moi ennepe Mousa…
Muze, bezing voor mij de man…
Dat zit zo: in andere naamvallen dan de nominativus (en in afgeleide woorden) verdwijnt de η (ē) uit de stam. Een oud, Proto-Indo-Europees systeem dat in het Grieks goed bewaard is gebleven – vergelijk bijvoorbeeld de nominativus πατήρ (patēr, ‘vader’) tegenover de genitivus πατρός (patros) en het afgeleide patriarchaat.
Maar bij ἀνήρ (anēr) leverde het verdwijnen van deze η (ē) een onvoorziene complicatie op: de klankcombinatie ἀνρ- (anr-) was voor de Grieken moeilijk uit te spreken. Dus voegden ze een d in om de overgang van n naar r soepeler te laten verlopen.
Taalkundigen noemen dit fenomeen ‘epenthesis’ – wij doen het ook, bijvoorbeeld als we de vergrotende trap maken van een bijvoeglijk naamwoord dat op een -r eindigt (zuur → zuurder, in plaats van zurer, zoals je zou verwachten op basis van het gebruikelijke mooi → mooier).
De Proto-Indo-Europese voorloper van ἀνήρ (anēr) wordt logischerwijs zónder d gerecsontrueerd. Het Proto-Indo-Europese woord voor ‘man’ ziet er dus als volgt uit: *h₂nḗr. De beginklank h₂ is een laryngaal (een soort keelklank) die in deze positie in het Grieks in een a veranderde, maar in de meeste Indo-Europese dochtertalen verdween.
Eén van die dochtertalen is het Sabijns, ooit gesproken in de buurt van Rome en nauw verwant aan het Oskisch en het Umbrisch. Deze zogeheten Sabellische talen zijn stuk voor stuk opgeslokt door het Latijn van de Romeinen, maar niet zonder hun sporen na te laten.

Sommige Romeinse eigennamen zijn van oorsprong Sabellisch. Zo is de naam van keizer Nerō ontleend aan het Sabijns, waar het ‘de mannelijke’ betekende – ontstaan uit het Proto-Indo-Europese *h₂nḗr en verwant aan het Griekse ἀνήρ (anēr). En dus ook aan Andrélon.
Laat een reactie achter