
Boeken over lezen zijn natuurlijk per definitie preken voor eigen parochie. Iemand die nooit een boek leest, leest ook geen boek over boeken lezen. Je hoeft als schrijver van zulke boeken ook niet bang te zijn dat de lezer je tegenspreekt: boeken lezen, saaaaai! Maar dat is voor de lezer ook wel fijn: we zijn weer onder elkaar.
Een fijn subgenre daarbij is de leesautobiografie, waarin iemand beschrijft hoe diens leesleven eruit heeft gezien, welke boeken de schrijver hebben gevormd, en waarom. Boeken zoals Uit tallozen, jij van de columnist en schrijver Eric de Rooij.
Voor het boek verzamelde De Rooij onder andere stukken die hij de afgelopen jaren schreef voor Literair Nederland en Tzum, maar hij schreef er ook veel nieuws bij, terwijl hij de oorspronkelijke stukken bewerkte, zodat het boek een min of meer doorlopend verhaal wordt, beginnend in De Rooijs geboortedorp Hilversum in 1965 en eindigend in 2025 in De Rooijs geboortedorp Hilversum, waarover hij inmiddels een boek aan het schrijven is.
Parallel
Ik hoor tot dezelfde generatie als De Rooij en behoor tot ongeveer dezelfde generatie. Dat betekent dat ik sommige details herken – het tijdschrift Bobo, het grote belang van de enorme reeks boeken van Karl May – en dat ook de grote lijnen van mijn lezersleven in zijn boek zitten. De generatie die ooit aan boeken kwam via de boekenclub, die toen eerder onheilspellend commercieel was dan een gezellige vriendenclub:
Als ik iets verbind met de jaren tachtig dan is het wel mijn getwijfel en gestaar bij de kennismakingsaanbieding van deze boekenclubs in de televisiebode: kies uit dit assortiment drie boeken voor een tientje.
Wij zijn opgegroeid in een tijd waarin lezen nog vanzelfsprekend was, en hebben als jongeling nog rondgelopen in een wereld waarin het volkomen logisch was dat de literatuur iets heel belangrijks was, en je dus enorm opkeek naar schrijvers. We hebben dat om ons heen zien afbladderen in de afgelopen zes decennia, maar zijn zelf verstokt door blijven lezen.
Wat dat betreft is De Rooijs boek een feest van herkenning. Ik ben nog maar zelden in het dorp Hilversum geweest, laat staan ‘over het spoor’, waar De Rooij kennelijk vandaan komt, maar dat zijn details. Tegelijkertijd valt er uit een boek van een lezer altijd weer te leren hoe verschillend mensen lezen.
Ik zie mijn lezende leven eigenlijk meestal als min of meer parallel aan mijn andere levens, dat in mijn gezin, dat op mijn werk, enzovoort. Ik lees bijvoorbeeld veel in de trein tussen huis en werk, maar voor mijn gevoel ben ik dan met iets anders bezig. Wat ik lees wordt niet bepaald door wat ik buiten boeken meemaak, maar vooral door wat ik verder allemaal heb gelezen.
Gat in de deur
Voor De Rooij is dat duidelijk anders. Hij ziet duidelijke lijnen tussen bepaalde fases in zijn leven en de boeken en schrijvers door wie hij gegrepen werd. Boeken hebben hem geholpen te worden wie hij is; en omgekeerd bepaalt het leven buiten de boeken wat hij leest. Ik denk dat hij daar gelijk in heeft, en Uit tallozen, jij heeft mij de ogen geopend voor het feit dat dit voor mij natuurlijk ook geldt. Ik heb het afgelopen jaar bijvoorbeeld een aantal boeken gelezen over feminisme. Ik kan mijzelf wel vertellen dat dit is omdat dit nu eenmaal een belangrijk onderwerp is waarover momenteel belangrijke boeken verschijnen – maar dan verschuil ik me voor het sociologische feit dat mannen vaak feministischer worden als ze vaders worden van dochters.
Voor De Rooij speelde zijn homoseksualiteit een rol in zijn leven als lezer. Het mooiste stuk gaat over de tweede helft van de jaren tachtig, toen hij boeken kocht van Oscar Wilde, David Leavitt en Edmund White. “Het waren beladen aankopen”, schrijft De Rooij, “gedaan met het weinige geld dat ik had, waardoor ik ook nog zo goed weet waar ik de boeken kocht.”
Maar het belangrijkste gat in de deur werd getoond door Gerrit Komrij, met name door een van diens essaybundels:
Wat Komrij in Averechts schreef over homoseksualiteit was voor mij zo nieuw en anders dan wat ik tot dan toe over dit onderwerp had gelezen, en daardoor zo emanciperend, zo ver weg van och-jeetje-achguttoch waar ik ook wat last van had, dat ik me als ik Komrij in die dagen had ontmoet bij wijzen van spreken meteen aan zijn voeten had geworpen , stamelend ‘Zoals u het zegt, zo is het.’ Zijn belezenheid bracht me bij Vleugels van Koezmin, bij vergeten Nederlandse romans met homoseksualiteit als thema.
Op een heel knappe manier verbindt De Rooij vervolgens de trots die Komrij hem bijbracht aan de schaamte die hem de laatste jaren is aangepraat door een of andere anonieme reageerder op zijn columns over boeken op Tzum, die ‘doodziek’ werd van de stukken van ‘meneer De Rooij’ over ‘hoe geweldig het toch is om homo te zijn’. De woorden van een invloedrijke columnist konden je in de jaren tachtig misschien moed inspreken, de woorden van een of andere anonieme idioot op internet kunnen die moed bijna weer afbreken. Bijna, want Komrij is uiteindelijk natuurlijk sterker:
Ga je eigen weg, en schrijf weer, met het plezier dat in je zit, over al die boeken die je raken, boeken komend vanuit alle windstreken. Je hoeft niet begrepen te worden, je mag jezelf zijn, weten dat dat heel ingewikkeld is. Maar je weet ook, er is telkens weer een boek dat je inzicht en uitzicht verruimt.
Full disclosure: ik ken De Rooij en met name zijn geliefde – in het boek aangeduid met R. – persoonlijk.
Eric de Rooij. Uit tallozen, jij. Kleine uil, 2025. Bestelinformatie bij de uitgever
Wat een mooie recensie, Marc. Zeker ook de opmerking ‘Maar dat is voor de lezer ook wel fijn: we zijn weer onder elkaar.’ Dat is een fijn gevoel voor lezers en, althans voor mij, een van de redenen om elk jaar aan het einde van december weer De Avonden te lezen. Geen idee wie dat nog meer doen, maar ik ben zeker niet de enige en dat schept toch een band.
Vreemd genoeg trekken boeken over boekhandels, bibliotheken en lezen me wel aan, maar laat ik ze toch vaak liggen omdat ik ze zo erg gericht vind op een bepaald doelpubliek, zoals boeken met katten of met honden.