Toen ik aan het nadenken sloeg over de vraag welk inzicht uit de neerlandistiek mijn wereld heeft veranderd, kwamen talloze herinneringen boven. Veel van die herinneringen bleken weggestopt in de donkerte van mijn geheugen en waren in afwachting van het moment waarop ze van nut zouden mogen zijn. Of het nu gaat over de colleges literatuurgeschiedenis die ik volgde bij Ton Smulders, bij wie ik mondeling tentamen Middelnederlands deed, een gastles van wijlen Paardekooper, de lessen statistiek tijdens mijn scriptie die ik schreef bij Mia Stokmans of de concrete didactische handreikingen die Hans Goosen me leerde, al deze herinneringen hebben me gevormd. Niet alleen als leraar, maar ook als mens.
Nadat ik al jaren als leraar Nederlands aan het werk was, ontmoette ik bij toeval mijn promotor, Mirjam Ernestus (al heeft de Mulisch-liefhebber in mij moeite met het accepteren dat dit louter op toeval berust). We spraken over een diepgeworteld verlangen mijnerzijds om te willen weten waarom leerlingen bepaalde fouten maken. Mirjams reactie was even helder als prikkelend: dan zoek je dat toch uit. En zo geschiedde.
Gestaag begon ik in 2015 aan mijn promotieonderzoek naar de relatie tussen grammatica en werkwoordspelling. Inderdaad, die vermaledijde werkwoordspelling waar men zich al bijna een eeuw lang het hoofd over breekt. Ik heb geenszins de illusie dat ik wel even zal oplossen hoe we de werkwoordspelling moeten aanleren. Na vele proefschriften en jarenlang onderzoek op dit gebied past mij enkel bescheidenheid. En hoewel mijn proefschrift nog niet voltooid is, heeft het mij in tal van opzichten verrijkt.
Het mooie van promotieonderzoek doen in combinatie met het leraarsvak is dat je voortdurend ervaart dat er nog zo veel te leren is. Ik heb het geluk gehad vele taalliefhebbers te mogen leren kennen en steeds opnieuw kwam bij mij het besef hoe rijk de wereld van de neerlandistiek is. Of zoals Nicolaas Beets het ooit verwoordde ‘Veel leer ik steeds, dat ik niet wist, nog meer waarin ik mij had vergist’. En zodra je denkt te begrijpen hoe een bepaald taalfenomeen in elkaar zit, komt onherroepelijk het moment waarop je je realiseert dat dit niet het echte antwoord kan zijn. Soms is het een gesprek met een taalliefhebber, soms is het enkel dat onrustige knagende gevoel dat er meer schuilgaat achter de façade van de taal.
Gedurende de afgelopen jaren realiseerde ik me steeds duidelijker dat er maar weinig zo fascinerend is als taal. En zo kom ik toch uit bij een inzicht dat mijn wereld heeft veranderd: alles wat ik leerde, wat ik las, wat ik bediscussieerde, waarover ik dacht, wat ik schreef en wat ik onderwees, is slechts een stapje op weg naar een mogelijk antwoord op een van de vele waarom-vragen. Ik ben er nog niet, nog niet bijna, ik blijf vragen stellen om daarmee meer begrip van de taal te krijgen en logischerwijs meer grip op mezelf.
Precies dit inzicht probeer ik mijn leerlingen elke dag opnieuw mee te geven: blijf nieuwsgierig, blijf vragen stellen en blijf je verwonderen over het bijzondere van taal. Taal is niet alleen het voertuig van de geest, ze is datgene wat ons definieert, wat ons bevraagt en wat ons doet twijfelen aan hetgeen wij denken te weten.
Robert Chamalaun is docent Nederlands en voorzitter van de sectie Nederlands van de vereniging Levende Talen.
Laat een reactie achter