Door Michiel de Vaanschier bn. ‘grijs’Oudnederlands scieri ‘zuiver’ (901–1000), filoscire ‘voortreffelijk’ (901–1000), en in enkele toponiemen: Scire (Noord-Frankrijk, 1051; nu Equirre), Skireuelda ‘Schiervelde’, lett. ‘licht veld’ (West-Vlaanderen, 1184). Middelnederlands schir (1265–70) ‘dof geworden wit’, scir, scier ‘grijs’ (van vogels) (1287), Middelschieremeed, veldnaam, … [Lees meer...] overEtymologie: schier
Addenda EWN
Etymologie: storten
Door Michiel de Vaan storten ww. ‘met geweld (laten) vallen; uitgieten; betalen, overmaken’Vnnl. sturten, storten (1236) ‘vergieten, uitstromen, instorten’, blůtsturten (1270–1290) ‘bloedverlies’, Nnl. storten, zelden nog sturten. Oudere afleidingen: Mnl. stůrtkarre ‘mestkar’ (1270–1290), stortte ‘dunne metaalplaat’ (1477), sturtinghe ‘storting’ (1430–1450), Nnl. … [Lees meer...] overEtymologie: storten
Etymologie: stortregen
Door Michiel de Vaanstortregen zn. ‘hevige regen’Nieuwnederlands stortregen (Rekeningen der stad Nijmegen, 1511), stortregen (1565, Attestatie door Meester Steenplaatsers van Leiden; uitgave bij R.M.R. van Oosten, De Leidse Steen des Aanstoots, Leiden 2006). Samenstelling van storten en regen. De combinatie van regen met storten komt niet in het Mnl. maar wel al in het Mnd. … [Lees meer...] overEtymologie: stortregen
Etymologie: roemer
Door Michiel de Vaanroemer zn. ‘wijnglas’Vnnl. roomers mv. (1524, Jan van Doesborch), ruemerken (1561), rumerkin (1566) ‘romertje’ (beide Vlaams), romer (1573), roemer (1596) ‘drinkglas’. Voor drinkbekers van ander materiaal: ses schoone silvere romers ‘zes mooie zilveren roemers’ (inventaris, 1610). Van de zestiende tot de twintigste eeuw zijn de spellingen romer en roomer in … [Lees meer...] overEtymologie: roemer
Etymologie: rekel
Door Michiel de Vaan rekel zn. ‘mannetjesvos; deugniet’Nnl. rekelken ‘straathond’ (1550), rekel ‘waakhond’ (1552), ‘jachthond’ (1605), ‘mannetjeshond’ (1661). Toegepast op personen: rekel ‘schoft, deugniet’ (1552), ‘gierigaard’ (1561) ‘manspersoon’ (1623). Overgedragen op andere dieren: rekel-wolf ‘mannetjeswolf’ (1750), rekel ‘mannetjesvos’ (1857). Dialectaal rekel … [Lees meer...] overEtymologie: rekel
Etymologie: reu
Door Michiel de Vaanreu zn. ‘mannetjeshond’Middelnederlands ruede (1285) ‘hond, valse hond’ (als scheldwoord), verder ‘grote, sterke hond, bloedhond; mannetjeshond’, overdrachtelijk ‘ellendeling, onmens’; bantrode ‘kettinghond’ (1437). Vnnl. rue (1550, Lambrecht), rueikin ‘reutje’ (1550), reud‘mannetjeshond; geile man’, reudhond (1599), mv. ook roën (Gheurtz, Adagia, 1552), … [Lees meer...] overEtymologie: reu
Etymologie: eppe
Door Michiel de Vaaneppe zn. ‘peterselie, boterbloem, akkerwinde’Mnl. eppe vr. ‘selderij, apium graveolens’ (1240). Een tekstvoorbeeld uit 1253 (de Noordlimburgse gezondheidsregels): botere ende coil gemaket mitter eppe si doin di den munt smaken ‘boter en kool bereid met selderij geven een goede smaak in je mond’ [zodat je niet uit je mond stinkt]). Nnl. eppe (1554, Dodoens), … [Lees meer...] overEtymologie: eppe
Etymologie: hola
hola tw.Laatmiddelnederlands hola ‘wacht eens even, kalm nou’ (1486, Het boeck vanden pelgherym), Vnnl. hola (1502). Tot ca. 1900 daarnaast ook vaak als holla gespeld, wat nog de gebruikelijke dialectvorm in het Ripuarisch en Moezelfrankisch is.Uitroep die een handeling, uitspraak of gedachtengang onderbreekt of tot onderbreking oproept; inleiding van een tegenwerping. Hol(l)a … [Lees meer...] overEtymologie: hola
Etymologie: stelpen
Door Michiel de Vaanstelpen ww. ‘doen ophouden’Vroegmiddelnederlands stelpen (1240), gestelpen ‘doen stilstaan, doen ophouden’ (1265–70), stelpen ‘ophouden’ (1287), stulpen ‘doen stoppen’ (ca. 1400). Reeds in de 13e eeuw voornamelijk gebruikt voor het ‘doen stilstaan’ van bloed en het ‘doen ophouden’ van wonden, ziektes, plagen en dergelijke. Vroegnieuwnederlands stelpen(1511), … [Lees meer...] overEtymologie: stelpen
Etymologie: zwaluw
Door Michiel de Vaanzwaluw zn. ‘zangvogel’Vroegmiddelnederlands swalwe (1240), swalewe (1270–90), swalue (1287), zwaluwen (mv., 1340–1360),zwalu (1465–1485), zwallewe (1440–1460). Nieuwnederlands swalwe (1515), swaluwe (1517), swalewe (1528), swaluw (1635); swaleme (1528), swaelmen (mv., 1565), swaelem (1599), swalm (1613); swaelve (1596), swalefjen (dim., 1622), swaelf (1646), … [Lees meer...] overEtymologie: zwaluw
Etymologie: zwik
Door Michiel de Vaanzwik zn. ‘houten pen’Vroegnieuwnederlands swick ‘houten pin in een vat, waarmee vloeistof uit het gat getapt kan worden’ (1573), ‘klein boortje om vaten te openen, plug in een vat’ (Kiliaan, 1599), swick ‘zweep’ (1599), swick swack ‘Proost! – Proost!’ (1612), swickel ‘boor’ (1599). In moderne dialecten zwik, zwiek ‘putgalg, lange hengel’ (Overijssel), zwik … [Lees meer...] overEtymologie: zwik
Etymologie: jewelste
Door Michiel de Vaanjewelste bn. ‘echtste, grootste’Vaste combinatie van het bezittelijk voornaamwoord je ‘jouw’ en de overtreffende trap van wel. Vanaf 1880 geattesteerd (het was waarschijnlijk al iets langer in de spreektaal aanwezig): piombati van je welste (Soerabaijasch Handelsblad, 2 januari 1880), een storm van je welste (Sumatra-courant, 24 april 1880, door een … [Lees meer...] overEtymologie: jewelste
Etymologie: struweel
Door Michiel de Vaanstruweel zn. o. ‘struikgewas’Mnl. struweel (ca. 1440, Glossarium Harlemense) ‘boomstronk’; struvellen, struyvellen (1477, Teuthonista), struuellen (15e e.), strauelen (Des Coninx Summe, 1410–1430), strevelen, strevellen (Bartholomeus Engelsman, 1485) ‘struiken, struikgewas’. … [Lees meer...] overEtymologie: struweel
Etymologie: ondeugend
Door Michiel de Vaanondeugend bn. ‘ongehoorzaam’Middelnederlands ondoghende [spreek uit als ondeugende] heren ‘deugdeloze heren’ (ca. 1400, Willem van Hildegaersberch), Vroegnieuwnederlands ondeugend ‘ondeugdelijk’: overmids dat zij tvolc van dien lande ooc ondueghende ende ombequame vonden ter oorloghen ‘aangezien ze de bewoners van dat land ook ondeugdelijk en onbekwaam … [Lees meer...] overEtymologie: ondeugend
Etymologie: wijme
Door Michiel de Vaanwijme zn. ‘wilg, wilgeteen’Misschien al Oudnederlands *wīma(n)- in Wimeuelt(1067) ‘Ghyvelde’ (Frans-Vlaanderen; daarnaast ook Gimeuelt 1067, Ghyvelda 1067, met Romaanse g- uit Germaanse *w-), Wimes (1105 kopie 12e eeuw) ‘Wismes’ (Frans-Vlaanderen). Middelnederlands wimen (mv.) ‘wilgentwijgen, rijshout’ (14e eeuw, Ruusbroec, Vanden gheesteliken tabernakel), … [Lees meer...] overEtymologie: wijme
Etymologie: Holland
Door Michiel de VaanHolland zn. streeknaamOudnederlands Holtlant (918-948, kopie eind 11e eeuw), Holdland (ca. 1120, Annales Egmundenses; de mededelingen gaan echter over de jaren 1060 en de naamsvorm met -d- past daarbij: Florentius comes Holdlandensis ‘Floris graaf van Holdland’ 1061, comitatum Holdlandie ‘het graafschap Holdland’ 1063, Rotbertum de Holdland ‘Robert van … [Lees meer...] overEtymologie: Holland
Etymologie: wetering en wateren
Door Michiel de Vaan wetering zn. ‘waterloop’Oudnederlands wetteringa ‘afwatering’ (Utrecht, 1155; woord gebruikt door de inwoners van Polsbroek tussen Utrecht en Gouda), weteringe (Utrecht, 1159). Vroegmiddelnederlands weteringhe ‘afwateringssloot’ (1289, Haastrecht, Utrecht), utweteringhe ‘afwatering’ (1289, Dordrecht); daarnaast met -a-: watheringhe ‘gemeenschappelijke … [Lees meer...] overEtymologie: wetering en wateren
Etymologie: aat
Door Michiel de Vaanaat zn. ‘voedsel’Oudnederlands āt ‘eten’ (901–1000), Middelnederlands āt (1236), aet m. (1265–1270) ‘voedsel’, Vroegnieuwned. aet ‘voedsel, kost’ (1563). Af en toe ook vrouwelijk ate. Een oude samenstelling is Mnl. overāt ‘vraatzucht’ (1240), een oude afleiding Oudnederlandsātōn (901–1000), Mnl. āten ‘voeden’. … [Lees meer...] overEtymologie: aat
Etymologie: vlonder
vlonder zn. ‘plankier’Mnl. vlonder ‘dwarsbalk van het houten kruis van Jezus’ (ca. 1400), vlonger ‘slootplank, smal bruggetje’ (1435, Keuren van Schieland), Nnl. vlonder ‘plank over een sloot’ (1580), vlunder (1682, Hollands). In moderne dialecten alleen in Noord- en Zuid-Holland.vonder zn. ‘losse brug’Oudnederlands -fundre in de plaatsnamen UUerfundre ‘Weervonder’ (1186, … [Lees meer...] overEtymologie: vlonder
Etymologie: prijken
Door Michiel de Vaan prijken ww. ‘pronken’Vroegmiddelnederlands priken ‘de handen in de lucht steken’ of ‘in de handen klappen’ (1265–70), Laatmnl. priken ‘ophef maken’ (1390–1410), priker ‘snaarspeler’ (1479), prikersse ‘snaarspeelster’ (1479), en met een andere klinker preycken (1477); Nnl. prijcken ‘zich opzichtig gedragen, pronken; in het oog vallen’ (1524), ‘talmen, … [Lees meer...] overEtymologie: prijken
Etymologie: kwalm
Door Michiel de Vaankwalm zn. ‘dikke damp’Nnl. qualm, quallem (Steendam, 1649), kwalm (1820) ‘vettige rook’, opkwalmen (1806). Verwanten: Oudfries quelma ‘(in rook) doen stikken’. Nieuwhoogduits Qualm m. ‘walm, damp’ (niet voor de 16e eeuw aangetroffen) is volgens Seebold25 afkomstig uit het Nederduits, maar daarover bestaat onzekerheid.kwelm zn. ‘kwelwater’Mnl. quelm m. ‘grond … [Lees meer...] overEtymologie: kwalm
Etymologie: kukelen
Door Michiel de Vaankukelen ww. ‘tuimelen’Nnl. kukelen ‘tuimelen’ (1897), omkukelen ‘op handen en voeten duikelen; omvallen’ (1897). Daarnaast bestaat de variant keukelen (1835), dat als ‘tuimelen, duikelen, strompelen’ in het Gelders, Overijssels en Drents bekend is, en ook ‘goochelen, toveren’ kan betekenen. Verder Kleverlands en Rijnlands kaukele, kookele, keukele ‘de koprol … [Lees meer...] overEtymologie: kukelen
Etymologie: ontbreken
Door Michiel de Vaan ontbreken ww. ‘mankeren’Vmnl. untbreken (Nederrijn, 1270–1290), ontbreken (West-Vlaanderen, 1285) ‘ontsnappen aan (+ datief of genitief); in de steek laten (+ dat.); ontbreken, mankeren (+ dat.). Intransitief ww. Mnl. ontbreken ook nog ‘uit de slaap wakker schrikken’ en ‘met geweld losrukken; bevrijden’. Nnl. ontbreken betekent nog maar zelden … [Lees meer...] overEtymologie: ontbreken
Etymologie: erpel
Door Michiel de Vaan erpel zn. ‘mannetjeseend’Mnl. erpel(1350-1400?) m. ‘woerd’, erpelstert ‘eendestaart, staartje van een man’ (1390–1410), Vnnl. erpel, aerpel (1599). Dialectisch is erpel (met varianten aarpel, elper, ulper, enz.) vooral thuis in Oost-Vlaanderen en oostelijk West Vlaanderen, sporadisch wordt het ook gevonden in West-Limburg (erpel, reppel) en in het … [Lees meer...] overEtymologie: erpel
Etymologie: blouwen
Door Michiel de Vaan blouwen ww. ‘hennep braken; de armen slaan om warm te worden’Vmnl. blouwen ‘slaan, afranselen’ (1237) bluwen (1265–70), teblowen ‘afranselen, straffen’, sterk ww. (verl.tijd. 3mv. blowen), Vnnl. blouwen ‘afranselen’ (1567, Bijns), in Holland ook ‘de armen slaan om warm te worden’ (1599, Kiliaan). Na 1500 komt het nog maar zelden in teksten voor. In … [Lees meer...] overEtymologie: blouwen