Door Marc van Oostendorp
Het Internationale Congres voor Taalkundigen (CIL) is een grote snoepwinkel waar ik een week lang — deze week — mag rondlopen! Sinds 1933 wordt het congres een keer in de vier jaar gehouden, en dit jaar lopen er 1500 taalkundigen van over de hele wereld in Genève rond.
Wat een prachtig leven heb je als je daar bij mag zijn! Er is zoveel te ontdekken aan de menselijke taal. Wie een lezing over voor- en achtervoegsels in het Servisch wil horen, of over de vraag waarom Franse obers J’arrive! zeggen terwijl ze van je weglopen, of over de taalontwikkeling van autisten: neem de trein of het vliegtuig en kom ook! We gaan nog tot zaterdag door.
Het speciale thema is deze keer: de relatie tussen taal en denken. Maandagochtend liet de Italiaan Graffi zien dat taalkundigen al honderd jaar discussiëren over wat nu eigenlijk precies de relatie van hun vak is tot de psychologie — is de taalkunde een apart vak, of is het een speciale vorm van psychologie, die gaat over de taal. Die discussie werd er natuurlijk flink gecompliceerd doordat de psychologie zelf regelmatig van richting veranderde. De origineelste oplossing kwam van Noam Chomsky die de taalkunde tot een soort psychologie verklaarde, maar dan wel een beter soort psychologie dan door de meeste psychologen wordt uitgevoerd.
Gisterenochtend liet de Duits-Amerikaanse semanticus Angelika Kratzer zien dat we bij het denken en praten over problemen er altijd automatisch van uitgaan dat allerlei implausibele oplossingen er niet toe doen. Raadsels en IQ-tests maken daar gebruik van. Als voorbeeld haalde ze een puzzeltje aan uit het populaire boek Thinking fast and slow van de econoom Kahneman: ‘Als 5 machientjes in 5 minuten 5 voorwerpen maken, hoe lang doen 100 machientjes er dan over om 100 voorwerpen te maken?’
Volgens Kahneman hebben we een snelle denkmodus die ons vrijwel meteen een antwoord geeft (in dit geval: 100 minuten) en daarbij fouten maakt, en daarnaast een langzamer, nauwkeuriger modus die het ‘juiste’ antwoord geeft (5 minuten). Maar Kratzer liet zien dat het dit ‘juiste’ antwoord allerlei dingen veronderstelt die helemaal niet in het raadsel staan. Bijvoorbeeld dat al die machientjes parallel aan elkaar werken en zo ieder een apparaatje in 5 minuten maken, Maar wat nu als die machientjes eigenlijk er allemaal 1 minuut over doen, maar wel op elkaar moeten wachten? Dan is 100 minuten wel degelijk het juiste antwoord. Waarom laten mensen die mogelijkheid buiten beschouwing?
Een ander aspect dat aan bod kwam is het denken over taal. Ik woonde een sessie bij dat ging over het wonderlijke verschijnsel dat mensen zich een heel gedetailleerd beeld vormen van iemand die ze alleen hebben horen praten: die denken dat een bepaalde radio-stem hoort bij een man met een snor. (Ik ben weleens iemand tegengekomen die mij op de radio had gehoord en die zei ‘Ik dacht dat u zwart haar had! En dun was!’)
Iemand anders in die sessie vertelde ook over experimenten waarbij men twee groepen Amerikaanse studenten liet luisteren naar uitleg door dezelfde stem. Alleen zag de ene groep bij die uitleg een foto van een blanke, en de andere een foto van een zwarte vrouw. De groep die de laatste zag, klaagde niet alleen meer over haar onverstaanbaarheid, maar haalde ook slechtere punten bij een toets over de inhoud van het vertelde. Alleen doordat je iets over iemand denkt te weten, kan dus de manier waarop je die persoon hoort ernstig beïnvloeden.
En zo gaat het nog tot zaterdag door!
Laat een reactie achter