Door Marc van Oostendorp
Het is een regenachtige dag en dus lezen we het gedicht Awater van Martinus Nijhoff (hier): “Het wil niet als geheel een vorige eeuw / puinhopen zien en zingen van mooi weer’.
Het gedicht bestaat uit zeven duidelijk van elkaar te onderscheiden delen, die van elkaar gescheiden zijn door een witregel. Ieder deel wordt gekarakteriseerd door een klinker: alle regels in zo’n deel eindigt op een woord waarin die klinker de klemtoon draagt. In het tweede deel is dat bijvoorbeeld de a; dat deel begint zo:
Ik heb een man gezien. Hij heeft geen naam.Geef hem ons aller vóórnaam bij elkaar.Hij is de zoon van een vrouw en van een vader.
De vraag die wij ons vanochtend stellen, is: welke zeven klinkers heeft Nijhoff gekozen en waarom?
De eerste vraag is op het eerste gezicht makkelijk te beantwoorden: dat zijn ee, aa, oo, ei, oe, ie, au en uu. Om een antwoord op de tweede vraag te geven, zou je om te beginnen moeten nagaan welke klinkers Nijhoff niet gekozen heeft. Dat zijn eu, ui, a (pad), e (pet), u (put), o (pot), i, (pit).
Moeite
De laatste zijn de korte klinkers van het Nederlands; waarom zijn die niet gebruikt? Misschien dat ze de dichter iets minder vrijheid geven: na een korte klinker moet (afgezien van wat korte woordjes als bah en huh) altijd een medeklinker volgen; lange klinkers kunnen aan het eind van een woord staan (Ninive) en door een (meer), twee (geest) of meer (eerst) medeklinkers gevolgd worden.
Dat de eu en de ui niet gebruikt worden, komt misschien doordat het tamelijk zeldzame klinkers zijn. Ze zijn betrekkelijk lastig te maken: je moet je lippen ronden en tegelijkertijd de voorkant van je tong optillen en dat is om technische redenen wat lastig om te doen. Veel andere talen (het Engels bijvoorbeeld) hebben die klinkers dan ook niet, en anderstaligen hebben er vaak moeite mee.
Allereerste geest
Het laatste deel van Awater heeft nu juist uu als klinker (‘De stoker werpt steenkolen op het vuur’), en dat is de enige klinker die ook met geronde lippen en de tong voorin wordt gemaakt, en die het Engels ook niet heeft.
Ook verder is de volgorde waarin de klinkers worden afgewerkt, denk ik niet toevallig. Het gedicht begint met de klinkers ee, aa, oo, die je maakt met een relatief open mond, en eindigt met de klinkers oe, ie en uu, die je juist maakt met een relatief gesloten mond. (Bekijk jezelf maar voor de spiegel terwijl je Awater voorleest.) De tweeklanken ei en au (waarbij je mond van open naar gesloten beweegt) fungeren als schakels. Die mondbewegingen weerspiegelen zich in de inhoud, die zich ook van groots beweegt naar klein. De eerste regel van Awater is: ‘Wees hier aanwezig, allereerste geest’ en de laatste ‘Zij vertrekt op het voorgeschreven uur’.
Betekent dit nu dat Nijhoff dit alles bewust in het gedicht heeft gebracht? Dat doet er geloof ik niet toe. Het zit in het gedicht, en het kan een reden zijn waarom het – onbewust – werkt.
Laat een reactie achter