In 1599 werd de Londense toneelbezoeker getrakteerd op een toneelstuk, waarin een zekere Lacy zich vermomt als een Nederlander om met een meisje te kunnen trouwen. Hij zingt dan:
Er was een bore van Gelderland
Frolick si byen,
He was als dronck he cold nyet stand,
Upsolce se byen.
Tap eens de canneken,
Drincke scheve mannekin.
(Er was eens een boer van Gelderland; vrolijk zijn zij. Hij was zo dronken dat hij niet kon staan, op zijn benen. Tap eens een kanneke, drink dronken manneke.)
Het lokale publiek kon dit wonderlijke mengeling van Nederlands en Engels kennelijk min of meer volgen, of in ieder geval herkennen. Dat was niet zo vreemd: in de zestiende en de zeventiende eeuw emigreerden relatief grote groepen Nederlandstaligen (vooral Vlamingen) naar het zuidoosten van Engeland, eerst als religieus vluchteling en later ook om er te gaan werken. Naar die groepen en hun taal is maar weinig onderzoek gedaan, maar in een nieuw nummer van Taal en tongval wordt daar radicaal verandering in aangebracht.
Haegsche kermis
Volgens het artikel van Christopher Joby was het Nederlands gedurende een korte periode tamelijk succesvol. Zeker de eerste golven van protestante migranten waren vaak behoorlijk rijk en succesvol, en bovendien werd het Nederlands ook aan het hof van Koning Willem III gebruikt. Willem lijkt zelf eigenlijk nauwelijks of geen Engels te hebben gesproken. Zijn secretaris Constantijn Huygens jr. noteerde af en toe een nostalgische uitspraak van de koning in zijn dagboek:
‘Het is warm weer; het is nu Haegsche kermis. O, dat men nu soo, gelijck een vogel door de lucht, eens konde overvliegen! Ick gaff er wel hondert duysent gulden om’; en een weynich daer nae: ‘Jae, ick gaf er wel twe hondert duysent gulden om’.
De Vlamingen bleven bovendien lang aan hun taal vasthouden. Dat kwam vooral doordat ze die taal ook voor religieuze doelen bleven houden: in steden als Colchester, Norwich en Sarwich waren Nederlandse kerken en bleef daardoor ook decennialang een Nederlandstalige gemeenschap bestaan.
Landscape
Volgens Peter Trudgill hadden die Vlamingen ook invloed op het dialect van Norwich. Dat waren niet alleen woorden – to crowd betekent in het Norwich’ ‘kruien’ en is ook van dat woord afgeleid – maar ook in de woordvorming. In Essex wordt de derde persoon enkelvoud niet verbogen: je zegt er ‘she like it very much’. Volgens Trudgill is dit mogelijk een erfenis van de grote toestroom aan Nederlandstalige (en Franstalige) vreemdelingen. Waar migranten opduiken, verdwijnen subtiliteiten in verbuigingen en vervoegingen; dat wij tegenwoordig een mooie meisje zeggen, danken we ook aan stromen buitenlanders.
Ook de woordenschat buiten het zuidoosten heeft natuurlijk veel aan het Nederlands te danken. Trudgill noemt schipperstermen als cruise, iceberg, pump, yacht en skipper, handelstermen als bluff en brandy en schilderstermen als etch, sketch en landscape. Het was maar een handjevol woorden, terwijl het Engels ze tegelijkertijd met scheppen uit het Frans aan het lenen was; maar het zijn nog een paar stille getuigen van een vrijwel vergeten geschiedenis.
Jan Stroop zegt
Dat we (?) tegenwoordig 'een mooie meisje' zeggen heeft zeker te maken met de invloed van stromen buitenlanders. Maar de echte oorzaak zit 'm in ons taalsysteem: 'een mooi meisje' is/was de enige uitzondering op de regel 'het bijvoeglijk naamwoord heeft altijd een uitgang'. Vandaar die snelle ontwikkeling.
In de 18e eeuw waren er nog twee uitzonderingen. Toen veranderde 'het lief meisje' in 'het lieve meisje' en daar kwam geen buitenlander aan te pas. Nu is dus de laatste uitzondering aan de beurt.
Ter vergelijking. Ik hoor dagelijks buitenlanders zinnen zeggen als 'Morgen ik kom' en 'omdat ik heb geen tijd', maar geen Nederlander die dat overneemt.
HC zegt
Dat "wij" in "… dat wij tegenwoordig 'een mooie meisje' zeggen…" lijkt me ook nogal voorbarig. Je hoort het hier en daar, net zoals 'de meisje', waarbij sommigen al even voorbarig suggereren dat het lidwoord "het" op het punt staat te verdwijnen, maar al dan niet nieuwe afwijkingen van het courante, algemene taalgebruik, zijn vooralsnog niet meer dan dat: afwijkingen. Veel van die afwijkingen halen het nooit, sommige wel. Sommige taalkundigen – ik beweer niet dat geldt voor MvO – roepen maar wat graag elk nieuwtje uit tot nieuwe taalvariant met "bijpassend" etiket (een beetje zoals "tussentaal" en "poldernederlands" in het leven zijn geroepen. Die kan dan 'bestudeerd' worden, er kunnen 'eigenschappen', 'kenmerken', 'gelijkenissen/verschillen mét' worden 'vastgesteld' en er kan een karrenvracht artikels aan gewijd. Waarbij wel eens uit het oog wordt verloren dat wat men vaststelt amper afwijkt van het origineel en in wezen nauwelijks een eigen naam verdient.
Marc van Oostendorp zegt
Die redenering kan ik niet volgen. Waar bevindt zich dat taalsysteem precies waar 'een mooie meisje' wel in past en 'morgen ik kom' niet?
In het Engels zei men honderden jaren geleden óók 'morgen kom ik'. Tot daar – volgens sommige door migratie en intensief contact met Frans- of Scandinavisch-taligen – iets begon te verschuiven. Hoe zit dat? Was het Engelse 'taalsysteem' al vanaf het begin anders dan het Nederlandse?
Jan Stroop zegt
Ik beweer niet dat een 'taalsysteem' en taalgevoel onveranderlijk en statisch zijn. Kijk maar naar 'u heeft', dat niemand in de negentiende eeuw uit zijn strot kon krijgen, terwijl dat er nu soepel uitglijdt.
Ben benieuwd wat er gebeurt als hier de Frans- en Scandinavisch-taligen binnenstromen.