Door Marc van Oostendorp
Alleen al uit de titel blijkt dat Iedereen taalcompetent! een van de meest ambitieuze stukken die de afgelopen jaren uit de boezem van de Nederlandse Taalunie is opgeweld: een ‘visiedocument’ van de organisatie op het onderwijs Nederlands in de 21e eeuw!
Die ambitie zit op verschillende niveaus. In de eerste plaats betreft het al het onderwijs in Nederland en Vlaanderen tot en met het eindexamen. In de tweede plaats wordt er een nogal grootse visie uiteengezet op dat onderwijs – het gaat hier niet om de details, maar om de grote lijnen van wat we met het onderwijs in de moedertaal willen en waar het naartoe moet.
Sterker nog, met dit rapport durft de Taalunie strijd aan te gaan met allerlei krachten tegen wie het waard is om gestreden te worden. Zo roept het rapport op tot:
openheid ten opzichte van het taalgebruik van anderen en ten opzichte van verschillende variëteiten in het Nederlands: Standaardnederlands in Nederland, Vlaanderen en Suriname, tussentaal, regiolect, dialect, straattaal, sms-taal, chattaal, enz.
Zo saai mogelijk
De gedachte alleen al dat we volgens de Taalunie in het onderwijs ‘openheid’ moeten propageren naar bijvoorbeeld tussentaal, zal menige pruik van menige Vlaamse meester Pennewip danig in de war schoppen.
Dat moet dan maar.
En het zijn niet alleen die Vlaamse schoolmeesters die tegen de kunstharen in wordt gestreken. Ook de vakdidactici die nu al decennia de dienst uitmaken bij het eindexamen en – daarmee – het schoolvak Nederlands, moet het bang te moede worden als ze een en ander lezen. Zij hebben het vak gaandeweg steeds verder verschraalt, met de blik op een uiterst beperkte visie op wat ‘nuttig’ en belangrijk is – enkele zogenoemde taalvaardigheden die er vooral op neerkomen dat men zo saai mogelijk dient te zijn om op de juiste wijze door de juiste hoepel hen te springen.
Attitude
Deze visietekst wil dat helemaal anders. Het bepleit een kijk op taal en op taalonderwijs waarin die vaardigheden meer worden geïntegreerd – niet alleen maar een tekst lezen en daar dan meerkeuzevragen over beantwoorden, maar diezelfde tekst lezen en daar dan over discussiëren – en waarin bovendien ruim aandacht is voor literatuur en voor taalbeschouwing, voor kennis, kortom (jarenlang een taboewoord in discussies het schoolvak) en voor begrip over waarom sommige vaardigheden zouden werken.
De visietekst vat dat allemaal samen in het begrip taalcompetentie en de titel ervan roept dus op om ervoor te zorgen dat alle Nederlanders en Vlamingen op het juiste niveau komen. Die competentie heeft buiten de vaardigheden en de kennis bovendien een derde component: wat de commissie ‘attitude’ noemt – plezier in taal, de geneigdheid om ook na school almaar verder te blijven werken aan steeds beter, mooier, leuker, effectiever taalgebruik.
Gat
De tekst is af en toe misschien wel heel algemeen en vaag – wat hier gevraagd wordt zal nooit en te nimmer allemaal gerealiseerd worden, en het gevaar is dan misschien dat sommige belanghebbenden gaan shoppen en dan met de minst aantrekkelijke producten uit deze supermarkt komen.
De Taalunie-watcher kan achter dit rapport wat politieke machinaties vermoeden. Het is namelijk nogal vreemd dat het – op verzoek van de ministers – is geschreven door het Algemeen Secretariaat. Dat is in opzet een uitvoerend orgaan dat visies niet moet formuleren, maar moet uitvoeren, terwijl formeel de Taalunie twee poten heeft waarvan het logischer zou zijn dat ze ‘visies’ opstellen – de Raad voor de Nederlandse taal en letteren, met allerlei deskundigen, en het wetenschappelijke Instituut voor de Nederlandse taal. Nu is de Raad wel betrokken bij de opstelling van dit rapport, maar dat het geen centralere plaats heeft bij het advies is waarschijnlijk een gevolg van zijn matige functioneren in de afgelopen jaren, en misschien ook wel een teken dat het Algemeen Secretariaat in dat gat springt.
Taalcompetent
Het is ook jammer dat de opstellers van het rapport niet duidelijker maken dat een heleboel van hun ideeën ook al elders naar voren komen en dat ze niet zelfs al contact hebben opgenomen met bestaande partijen – dat deze tekst niet ver af ligt van de idealen van het Manifest Nederlands op school bijvoorbeeld, dat door leraren én mensen van universiteiten is ondertekend. Wat in dat manifest ‘bewust taalvaardig’ wordt genoemd, lijkt erg op ’taalcompetent’.
Dit onderwerp is te belangrijk voor politieke spelletjes. Het lijkt me in ieder geval zaak dat die anderen omgekeerd wél hun steun betuigen aan deze plannen. De hoofdredactie van Neerlandistiek doet dat bij dezen.
Katrien zegt
Verschraalt? Het blik?
Jos Van Hecke zegt
Ja, dat moet dus in de nieuwe visie van ’taalcompetentie’ allemaal kunnen want dat is een teken van de hooggeprezen regionalistisch-globalistische ‘meertaligheid’ (lees: van alles wat uit alle mogelijke en onmogelijke talen en liefst ook nog naar believen gemengd en vrijelijk dooreen geklutst, niet gehinderd door enige grammatica of spelling regel) die de toekomstige generaties met graagte zullen verwelkomen en ontwikkelen, volgens hun hoogstpersoonlijke eigen inzichten, voorkeuren, goestingetjes en gemakjes. De goede oude Vlaamse schoolmeesters-wijsneuzen met hun stijve, saaie, strenge onderwijspruiken zullen dan inderdaad niet meer nodig zijn, evenmin trouwens als de Nederlandse taalunie en alvast ook niet zo’n hopeloos verouderd, vermolmd en functioneel overbodig tijdschrift als ‘Neerlandistiek’ met hoogstens nog enige nostalgische museumwaarde. Het getuigt alleszins van de in bovengenoemde visie tekst met veel luchtige en vrijblijvende poeha aangekondigde grote openheid van (taal)geest om onomwonden de zin van zijn eigen bestaansrecht fundamenteel in vraag te stellen, ten gronde te ondermijnen en finaal de grond in te boren, het slap slabberende vaandel van de Nederlandse taalunie voorop met de slip dragende hoofdredactie van ‘Neerlandistiek’ slaafs in het zog. Om vrij en ongedwongen een taal of een hutsepotje van ’talen’ te gebruiken zoals het voor elkeen best uitkome en pleziere, heeft men inderdaad geen zwaar gesubsidieerd intergouvernementeel instituut als de ‘Nederlandse taalunie’ nodig, dat gaat vanzelf, zonder ‘instituut’ en zonder enig belastinggeld ook wel, zelfs beter, véél beter, stukken beter, net zoals het gebruik van een streektaal ook geen gesubsidieerd ‘streektaalinstituut’ behoeft.
Beste ‘Nederlandse taalunie’, gelieve U zelve zo vlug mogelijk, liefst per direct, volledig, ten gronde en voor altijd op te heffen, please, please….laat joe go!
Marcel Plaatsman zegt
Als vilein grapje overwoog ik even alle taalfouten uit déze post onder elkaar te zetten, maar het zijn er te veel.
Jos Van Hecke zegt
‘Taalfouten’? Bestaan die nog? Ach, ik hoop van wél…. en ga gerust maar uw gang met ze allemaal eens op een rijtje te zetten…..zo zullen we misschien toch nog een zinvol idee krijgen over wat onder ’taalcompetentie’ kan/moet worden verstaan…..
Peter Nieuwenhuijsen zegt
Ja, terechte opmerking. Zo doe je dat gewoon niet Marc. Of je wilt je eigen zaak schaden.
Peter-Arno Coppen zegt
Volgens mij verwees Marcel naar de post van Jos Van Hecke.
Marc van Oostendorp zegt
Mijn zaak houdt geen enkel verband met deze kwesties, Peter. (Je weet dat natuurlijk wel, we hebben er al eerder over gediscussieerd.) Integendeel: toegeven aan het soort treurigheid als in de reacties hierboven doet uiteindelijk de zaak juist schade, in mijn inschatting. Wie wil er bij de anonieme Katrien op de thee? Iemand aan wie je een verhaal vertelt en daar op reageert door erover te klagen dat je stropdas niet recht zit?
Ik weet dat jij het er niet mee eens bent, maar ik blijf achter mijn betoog van oktober 2012 staan. Wie denkt dat een tijdschrift Neerlandistiek alleen gevuld kan worden met gejammer over d/t-fouten, die begrijpt niets van de peilloze rijkdom van de Nederlandse taal.
(Peter-Arno, ik denk dat Peter juist weer verwees naar het commentaar van ‘Katrien’, niet naar dat van Marcel.)
Jos Van Hecke zegt
Naast de hoofdredacteur van ‘Neerlandistiek’ zijn er wel meer taalkundigen die ‘spelling’ (van het Nederlands) niet of toch niet zeer belangrijk achten, onder meer ook de nieuwe directeur van de ‘Nederlandse Taalunie’ die ongeveer dezelfde mening is toegedaan. Waar de grenzen van die ‘spelingvrijheid’ juist of ongeveer juist liggen, zeggen die taalkundigen er echter niet bij. Dat er evenwel ergens grenzen zijn en moeten zijn, lijkt me in de (schriftelijke) communicatie zonneklaar. Die grenzen definiëren of afbakenen is nu net de taak of één van de taken van onze taalkundigen. Dat is ook wat taalgebruikers-niet taalkundigen en in het bijzonder kinderen juist van taalkundigen mogen verwachten. In vele talen is ‘spelling’ trouwens de collectief normatieve sleutel voor de communicatief meest efficiënte geschreven weergave van wat we mondeling in klanken aan anderen mede delen (met woorden én met grammaticaregels). Dat is ook precies wat kinderen wordt aangeleerd als ze ‘schoolrijp’ zijn en dus gaan leren hoe ze de zelf of door anderen gesproken woorden (betekenis dragende klanken) in overeenkomstige betekenis dragende ’tekens’ moeten omzetten én omgekeerd. Zo leren ze hoe een gesproken woord(beeld) zoals bv. ‘peer’ in geschreven vorm als ‘peer’ en niet als ‘per’ wordt neergepend of hoe het (gesproken) woord ‘woord’ als ‘woord’ wordt geschreven en niet als ‘word’. Later en verder leren ze ook waarom de geschreven vorm ‘word’ overeenkomstig de – uiteraard collectief normatieve – structurele fundamenten van de Nederlandse grammatica niet als ‘wort’ wordt geschreven en ook niet hetzelfde kan betekenen als de geschreven vorm ‘wordt’. Zo zit de Nederlandse taal nu eenmaal in elkaar, in onderscheid met andere talen zoals, pakweg het Afrikaans, het Duits, het Spaans, het Grieks of het Italiaans, deze laatste zijnde de onovertroffen kampioen in het normatief schrijven en zelfs het uitspreken van dubbele en zelfs driedubbele medeklinkers – in het bijzonder de medeklinkers ’t’ en ‘d’ – zonder dat daarvoor enige grond of overweging van grammaticale aard kan worden aangevoerd. De Italianen noemen dit een uiting van de ‘identità e cultura italiana’. Hoe moeilijk en onvoorspelbaar de Italiaanse ‘spelling’ voor niet-Italianen ook is, ik denk dat ze daar inderdaad een punt maken, een belangrijk punt wat het gaat over cultuur, over hun cultuur en hun taal. En hoe zit het dan met onze taal, met onze cultuur, daar waar sommigen van onze taalkundigen al het simpele schrijven van een simpele d/t volgens de simpele normatieve schrijf- en grammaticaregels van de Nederlandse taal ondoordacht tot zelfs lichtzinnig als een totaal overbodige ballast wegwuiven? Zie daaromtrent het hierboven aangegeven zeer subjectief-eigenzinnig anarchistisch gekleurde ‘d/t manifest’ van oktober 2012 van de hand van de hoofdredacteur van ‘Neerlandistiek’. Ik vind het schrijven van ‘spelling’ fouten en ook van grammaticale fouten in onze taal zeker geen doodzonde en alvast niet iets om iemand op te beoordelen of op af te rekenen maar ik blijf er wel bij dat – in tegenstelling tot wat de schrijver van voornoemd ‘d/t manifest’ naar voor schuift – normatieve spelling- en grammaticaregels een fundamenteel én noodzakelijk onderdeel vormen van de (geschreven) Nederlandse taal en van de cultuur die ermee samenhangt. Uiteraard is ‘spelling’ evenals grammatica een collectief normerend gegeven dat tegelijk kenmerkend en mede bepalend is voor het wezen en het zijn van een taal en dus ook van onze taal. Maar is ’taal’ in haar geheel, per definitie ook niet een collectief normatief gegeven, weliswaar zonder haar een rijke waaier van variaties in woorden, woordvorming, semantische ladingen en grammaticaal-syntactische constructies te moeten ontzeggen?
Marc van Oostendorp zegt
Het is een misverstand dat het bepleiten van spellinganarchie impliceert dat kinderen op scholen niet hoeven te leren hoe er in de samenleving in grote lijnen gespeld wordt. Het heeft grote voordelen je bij het spellen min of meer aan te passen aan wat ‘men’ doet, en alleen al vanwege die voordelen doet vrijwel iedereen dat automatisch. En om die reden valt niet te verwachten dat er ineens een enorme chaos uitbreekt als je spellingvrijheid bepleit. De grenzen van die vrijheid hoef je niet van buiten op te leggen, die ontstaan vanzelf, als gevolg van een eenvoudig sociologisch proces. Nieuwelingen (kinderen) moet je daar natuurlijk een beetje in inwijden.
Overigens vind ik als niet-Italiaan de Italiaanse spelling helemaal niet ingewikkeld, maar de Italiaanse taalcultuur verre van verlicht.
Jos Van Hecke zegt
Interessant thema maar ook een ter zake uiterst eigenaardige en verbazingwekkende visie van een taalkundige (neerlandicus) over de voordelen(?) van een zekere mate van ‘spellingvrijheid’ in de Nederlandse taal. Ik zeg dit omdat ik vertrouwd ben met een aantal talen en taalculturen maar nergens zie ik ook maar enig teken waaruit blijkt dat taalkundigen of de organisaties die die talen officieel of officieus ondersteunen (individuele) ‘spellingvrijheid’ vooropstellen, niet m.b.t. het Afrikaans, het Duits, het Spaans, het Portugees, het Frans, het Italiaans en alvast absoluut niet m.b.t. het Engels. De eenvoudige veronderstelling dat het m.b.t. spelling mits ‘een beetje inwijding’ verder allemaal vanzelf en automatisch volgens een of ander sociologisch proces wel op z’n (juiste) pootjes komt, vind ik iets té eenvoudig en bovendien nergens op gesteund, integendeel het spreekt alle feiten en weten over vroegere en huidige algemene ‘spellingvaardigheid’ in Nederland en Vlaanderen flagrant tegen. En als het dan al – ‘mits een beetje inwijding’ – vanzelf op de juiste spellingpootjes zou kunnen komen, waarom zou men er dan nog bewust van willen afwijken? Toch niet om het ingewikkelder te maken of om moeilijk te doen, zomaar wat tegendraads te zijn? Welk ‘voordeel’ of welk ‘plezier’ kan dit nou in de schriftelijke communicatie meebrengen? Het blijft natuurlijk wel mogelijk om ongewild of gewild spelling- én grammaticale fouten (inzonderheid m.b.t. de zuiver grammaticale -t in -dt werkwoordvormen) bij de vleet te maken, zonder ‘onverstaanbaar’ te worden maar dit kan toch geen serieus te nemen motief zijn om – als taalkundige – ‘spellinganarchie’ als een sociaal aanvaardbare attitude en als een uiting van culturele ‘verlichting’ te zien, laat staan te bepleiten? Voor hetzelfde geld zou je gewoon kunnen stellen dat ‘spellingfouten’ niet bestaan en dat dus iedereen – na op school ‘een beetje te zijn ingewijd’ – verder maar ‘verlicht’ spelt /schrijft zoals het hem of haar op een willekeurig moment bevalt. En dan heb ik het nog niet over allerlei andere aan het Nederlands vreemde zuiver normatieve ‘spellingen’ (thans vooral de Engelse) die onze taal almaar meer en ongewijzigd binnenglippen, zonder dat de meeste kinderen of ‘nieuwelingen’ daarin ook maar ‘een beetje zijn ingewijd’. Worden zij dan ook nog verondersteld ‘automatisch’ verschillende soorten ‘spellingen’ tegelijk te kunnen beheersen en deze bovendien ook netjes juist naast en zelfs in elkaar (bv. in de taalbastaarden “download-en” en “ge-upgrade-t”) te kunnen gebruiken? Maar ja, in het ‘verlichte’ Koninkrijk der Nederlanden is en blijft blijkbaar alles mogelijk, ook het extreem (stuk) relativeren van fundamentele taaleigenheden, taalvoorschriften en sociaal-culturele (uiteraard tijdsgebonden) overeenkomsten en tradities en zelfs van de nationale en internationale maatschappelijke relevantie van de eigen taal en meteen dus ook van de zin en de bestaansreden van een instituut als de ‘Nederlandse Taalunie’ dat – uiteraard – als eerste en voornaamste opdracht heeft een gemeenschappelijke ‘standaardtaal’ alvast in de geschreven vorm te ontwikkelen, te verrijken en (ook internationaal) te verdedigen. Ongelooflijk, maar – op papier – waar.
Dat U als niet-Italiaan de Italiaanse spelling helemaal niet ingewikkeld vindt, wijst blijkbaar op een U wonderlijk aangeboren ‘Italiaans spelling aanvoelen’, daar waar de meeste Italianen (behalve misschien de taalculturele elite van Firenze) het er lastig mee hebben en blijven hebben omdat onnoemlijk veel Italiaanse woorden (en dan heb ik het niet over systemische spellingvormen zoals -ghi/e en -chi/e) enkel op culturele overlevering steunen en dus zuiver normatief – de ene keer zus, de ander keer zo – gespeld / geschreven dienen te worden, zonder enige direct aanwijsbare fonetische, fonologische, etymologische of grammaticale grond of regel. Een ‘beetje inwijding’ – zoals dat volgens U met de Nederlandse taal en spelling zonder enig probleem mogelijk zoude zijn – zal zeker niet volstaan om zomaar automatisch tot degelijke schriftelijke uitdrukking in de Italiaanse taal te komen. Maar als U die grotendeels onvoorspelbare zuiver normatieve Italiaanse spelling al helemaal niet ingewikkeld vindt, waarom lijkt het U dan zo moeilijk of zwaar te moede te vallen om de normatief voorgeschreven Nederlandse spelling vriendelijk te onthalen en te respecteren, zelfs liefdevol te omarmen, in plaats van ze zó onbezonnen bruut ‘anarchistisch en kennelijk ook zonder enige taalkundige of sociologische grond naar de taalprullenmand te verwijzen?
De Italiaanse taalcultuur is natuurlijk niet zo ‘verlicht’ als de Hollandse en zeker niet zo ‘verlicht anarchistisch’ als de variant die U aanhangt maar het is wel degelijk een cultuur, wat van de huidige evoluties van het Nederlands in het ‘verlichte’ Nederland nauwelijks nog kan worden gezegd, alvast niet in haar bijna volledig ‘verengelste’ universiteiten en hogescholen waar niet alleen de ‘spelling’ van het Nederlands maar de Nederlandse taal in haar geheel ’taboe’ gemaakt is, laten we voor de gelegenheid zeggen als ‘not done’ gebrandmerkt is. Alleen van het – almaar meer als onbelangrijk en functioneel irrelevant geachte – vak ‘Neerlandistiek’ wordt blijkbaar (voorlopig) nog gedoogd dat het in het Nederlands onderwezen wordt, waarmee het dezelfde museale weg lijkt op te gaan als het compleet ten dode opgeschreven domein ‘Latijn en klassiek Grieks’.
Het Nederlandse ‘Meertensinstituut’ gaf al eerder het startschot tot deze evolutie met een als zuiver ‘wetenschappelijk’ benoemde X-delige grammatica van het Nederlands in het Engels (“Syntax of Dutch”), exclusief ten behoeve van de blijkbaar totaal Nederlands onkundige taalkundigen die ‘wetenschap’ – ook als het over het wezen van de Nederlandse taal gaat – kennelijk alleen nog in het Engels kunnen begrijpen en beoordelen.
Toch blijf ik dit – in zijn geheel – een interessant gegeven en een debat waard vinden, ongeacht de onderscheiden of tegengestelde meningen.
Marcel Plaatsman zegt
Stellig een interessant thema, spelling, waar ik dan maar zelf ’n blog over geschreven heb:
http://marcelplaatsman.nl/spelling-voor-rekkelijken-en-preciezen/