Eindexamen gesprek (aflevering 2)
Door Marc van Oostendorp
Daar komt nog bij dat de vier taalvaardigheden allang niet meer zo duidelijk van elkaar onderscheiden zijn als ze ooit waren. Ook hierin speelt het internet een belangrijke rol.
We weten dat schrijf- en spreektaal inmiddels veel minder duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn. Dat komt niet alleen doordat in de schrijftaal steeds meer woorden en constructies acceptabel zijn geworden die vroeger alleen in de spreektaal gebruikt werden. Dat proces, de ‘informalisering’ is al veel langer aan de gang en kun je ook deels gemakkelijk opvangen.
Maar het betekent ook allerlei andere dingen. Bijvoorbeeld dat de status van het geschreven woord enorm veranderd is. Je slingert nu bijna net zo gemakkelijk je uitgeschreven mening de wereld in als je een mening verwoordt aan de cafétoog. Er wordt sinds de introductie van sms en van de chatfuncties op het internet (van msn tot WhatsApp) steeds meer geschreven – en wie meer schrijft, schrijft moeitelozer, is minder geneigd om over ieder woord na te denken en houdt zich (dus) minder strak aan allerlei opgelegde regels. En zo is het ook altijd geweest bij spreektaal: omdat er meteen antwoord wordt verlangd, sta je voortdurend onder druk om zo snel mogelijk te formuleren. En dat geeft een ander resultaat dan wanneer je in stilte achter je bureautje zit.
Vierdeling
Het interessante is: het omgekeerde is ook aan de hand. Spreektaal heeft door het internet ook de mogelijkheid om op te schuiven naar schrijftaal. Nu het heel makkelijk en goedkoop is om zelf filmpjes te maken en die via internet te delen – met een paar mensen via Snapchat, met de wereldbevolking via YouTube –, wordt gesproken taal voor veel mensen ook iets waar iets minder druk op staat. Je kunt even nadenken voor je wat zegt, en je kunt zelfs nog achteraf iets redigeren: een eh-tje wegknippen, een toelichtende zin later op de juiste plaats plakken.
Mijn vermoeden is: dat dit allemaal in de komende jaren nog een stuk eenvoudiger wordt. Dat het steeds gebruikelijker wordt om audio- en video-boodschapjes te versturen. Dat gesproken taal daardoor steeds geredigeerde wordt. Je kunt met andere woorden veel beter werken aan de structuur van je taal die tegelijkertijd toch spontaan blijft.
En door dit alles vervagen denk ik niet alleen de grenzen tussen gesproken en geschreven taal, maar ook tussen passief en actief taalgebruik. En dus vervaagt die vierdeling van de vaardigheden in schrijven, lezen, spreken en luisteren waar we nu meestal vanuit gaan.
Monoloogjes
Nu was dat onderscheid eigenlijk altijd al wat onnatuurlijk. Het is, alweer, gebaseerd op de gedachte dat taal uit grote brokken bestaat, uit artikelen die je leest of schrijft, uit toespraken die je aanhoort of uitspreekt.
Monologen zijn altijd in de minderheid geweest. De meeste taal bestaat uit dialoog: ik zeg een stukje en jullie vallen me in de rede. Dan hervat ik mijn verhaal en daar gaan jullie dan weer tegenin. Bij dat alles komt natuurlijk wel een microvorm van spreken en luisteren te pas: ik luister naar wat je zegt, ik spreek uit wat ik zelf zeg. Maar eigenlijk doet zo’n analyse helemaal geen recht aan wat er écht gebeurt. Een gesprek bestaat niet uit een reeks kleine monoloogjes, een gesprek maak je samen.
Uitwisseling
Dat is waar taal eigenlijk voor gemaakt is. Iedere monoloog is in die zin uit nood geboren. Je wil met iemand praten die zich honderd kilometer verderop bevindt, en dat kan alleen maar met een handgeschreven brief. Je hebt iets te vertellen aan duizend mensen tegelijk en omdat je geen tijd hebt om met ieder van hen in dialoog te gaan, houd je een toespraak.
Uit dit alles is, toegegeven, grote kunst ontstaan. Maar het is eigenlijk niet de ideale vorm van taalgebruik, het is altijd een compromis. Door de nieuwe media is in ieder geval een deel van de noodzaak van dat compromis weggenomen: als je contact wil opnemen met één andere persoon hoeft dat eigenlijk niet meer via een uitwisseling van monologen.
Zwoegen
Natuurlijk kun je dat betreuren: wie (van boven de dertig) herinnert zich niet de opwinding die je had als puber als je op je bed lag in je kamertje en beneden rammelde de brievenbus. Je stormde naar beneden, want daar was misschien de lange brief van Die Ene! Zo blij als je was als die brief er was, zo blij zijn de pubers nu niet meer.
Maar eigenlijk was die blijdschap er natuurlijk alleen maar tegen de prijs dat je dagenlang naar zo’n brief lag te verlangen. Wat iedere puber ook toen liever had gewild was onmiddellijk antwoord. En niet hoeven zwoegen op die lange brieven.
Belangrijkste vaardigheid
Mensen kunnen van beperkingen een kunstvorm maken, maar dat betekent nog niet dat die beperkingen verkieslijk zijn. De taal hebben we al tienduizenden jaren bij ons, en hebben we vrijwel al die tijd gebruikt in één-op-één-contact. Daarna zijn we op boerderijen gaan wonen, en vervolgens hebben we steden gebouwd – nu ja, je kent de geschiedenis. Daardoor kwamen we op vaste plaatsen te wonen, en verder uit elkaar, zodat we minder gemakkelijk contact hadden. En onze groepen dijden uit, wat het contact ook al niet gemakkelijker maakte.
Daar stond misschien tegenover dat we ons konden terugtrekken en boeken konden schrijven, maar voor we gaan doen alsof dat een onverdeeld voordeel is, is het zinnig om te bedenken wat de mensen dachten die met die overgang te maken hadden. Socrates, bijvoorbeeld, die neerzag op het leren uit boeken en die slechts één vorm van kennisoverdracht herkende: het (‘socratische’) gesprek. Alleen in directe interactie konden leraar en leerling allebei iets leren, al was het maar omdat iedere leerling altijd weer met een bezwaar kon komen waar de leraar nog niet eerder over had nagedacht.
En dat doet de vraag rijzen: is de belangrijkste vaardigheid niet het gesprek? Zou het onderwijs daar niet op gericht moeten zijn?
(Wordt vervolgd)
Lucas Seuren zegt
Ik vind het fascinerend dat je zegt dat dialoog bestaat uit mensen die jou in de reden vallen; wat voor gesprekken voer je?
Ik durf overigens te wedden dat pubers (en jongvolwassenen, en minderjongvolwassenen) nog steeds in spanning wachten tot ze een reactie krijgen van Die Ene. Juist doordat communicatie bijna instant is geworden voelt elk uur dat je moet wachten als een dag.
Om je conclusie overigens door te trekken; zou de academie meer waarde moeten gaan hechten aan presentaties en minder aan journalartikelen? De dialoog is de beste manier om kennis te toetsen en testen, je ideeën te verspreiden en te verdedigen. Artikelen zijn compromissen van woordenlimieten, anonieme reviewers, co-auteurs, en editors.
WebredMiet zegt
Ik heb zo’n puber die in spanning wacht op reacties van Die Ene. Bijna zestien is hij, en het is aandoenlijk hoe onrustig hij is als Zij offline is gedurende een aantal uren, of – oh gruwel – tot de volgende dag. Oké, ze wachten nu geen dagen meer. Maar het smachtende wachten bestaat nog steeds, en wees maar zeker dat het wroeten op het juiste antwoord ook nog bestaat. 🙂
johanna5577 zegt
Bij mij op school heeft in het PTA Engels (mijn domein) de titel “Gespreksvaardigheid” al een aantal jaren geleden de plaats van “Spreken” ingenomen.