Als je aan mij vraagt waar het in de taalwetenschap dezer dagen gebeurt, zou ik zeggen: in de studie van de betekenis. Ik probeer veel deelgebieden zo’n beetje te volgen, maar als het over betekenis gaat, ga ik altijd even rechtop zitten.
Een van de interessantste discussies van dit moment wordt aangeroerd in een nieuw artikel van Eric Acton in het Journal of Linguistics. Als iemand met een zachte g “Geef mij drinken!” roept, betekent dat minstens twee dingen: zij is opgegroeid in het zuiden van het taalgebied, en zij heeft dorst. Maar wat hebben die twee vormen van ‘betekenen’ eigenlijk met elkaar gemeen?
Een belangrijke rol in de analyse van verschillende vorm van betekenis speelt volgens Acton het begrip ‘intentie’. Als de tramconducteur drie keer belt, betekent dit dat iedereen moet uitstappen. Essentieel daarbij is dat de conducteur ook de intentie heeft om drie keer te bellen: als hij per ongeluk met zijn hoofd een paar keer tegen de bel slaat, heeft het geluid die betekenis niet. Maar als er ergens rook is, betekent dit dat er vuur is. En daarvoor is het niet nodig dat er iemand welke intentie dan ook heeft.
De twee betekenissen die onze dorstige Brabander uitdrukt, vallen ook ongeveer op deze manier uiteen. De zachte g is als rook – vaak bedoelen mensen helemaal niets met hun zachte g, het is hoe ze spreken. Toch trekken mensen allerlei conclusies uit zo’n accent – het betekent dat de spreker er een bourgondische leefstijl op nahoudt. Maar als iemand zegt ‘Geef mij drinken!’, dan gaan we ervan uit dat die persoon met het plaatsen van die woorden in die volgorde wel degelijk wat bedoelt. In de taalwetenschap waren het lange tijd twee vrijwel geheel los van elkaar staande groepen die zich met deze betekenissen bezighielden. De zachte g is het domein van de sociofonetiek, de inhoud van de zin dat van de semantiek en pragmatiek. Interessant aan de afgelopen jaren is dat mensen bruggen tussen beide proberen te slaan.
Acton ontwerpt een theorie van betekenis die gebaseerd is op het idee van intentie. Om te beginnen: hoe schrijven we aan iemand anders een bepaalde intentie toe? In de definitie van Acton (die ik hier wat huiselijk samenvat) is het nodig dat je denkt dat de ander een bepaald doel wil bereiken, dat dit doel dus iets begeerlijks voor die ander heeft, en dat die ander waarschijnlijk geen betere middelen heeft om dat doel te bereiken.
In de analyse van betekenis van taal zijn er nu drie mogelijke vormen waarop intentie een rol speelt:
- de spreker heeft niet de intentie een boodschap uit te drukken
- de spreker heeft wel de intentie om een boodschap uit te drukken, maar houdt dit liever verborgen
- de spreker heeft de intentie om een boodschap uit te drukken, en houdt dit ook niet verborgen
Uitspraakverschijnselen zitten vaak in het eerste domein. Iemand die met een zachte g spreekt heeft doorgaans niet de intentie om uit te drukken dat zij een gezellige Bourgondiër is. Maar ze kunnen ook in de tweede categorie zitten: als iemand juist wel graag wil laten horen hoe gezellig Bourgondisch ze is , kan ze dat met een zachte g doen. Maar in dat geval is het belangrijk dat het publiek niet door heeft dat zij die g zo maakt om deze boodschap uit te drukken. Dat blijkt overigens ook uit onderzoek: mensen waren eerder geneigd om Obama cool te noemen als hij in een toespraak singin zei in plaats van singing, maar vooral als ze de indruk hadden dat hij dat niet expres deed.
Voorbeelden waarin iemand iets aan haar uitspraak doet en de bedoeling heeft daarmee echt een boodschap duidelijk te maken zonder die intentie te verbergen, zijn wat lastiger te vinden. Misschien dat een gepatenteerde noordeling die bij zuiderlingen in het gevlei wil komen het kan proberen met een zachte g. Zoiets is vaak een heikele onderneming – je zou kunnen zeggen dat de functie van zo’n accent om mensen in groepen in te delen een beetje vervalt als iedereen naar believen ieder accent kan overnemen – maar het lukt allicht in een enkel geval wel.
Omgekeerd is het moeilijk te bedenken waar de inhoud van wat iemand zegt geen betekenis heeft zonder dat de spreker het wil. De voorbeelden die Acton geeft – bijvoorbeeld als mensen in hun slaap spreken – vind ik niet zo overtuigend: wie in zijn slaap praat heeft mogelijk een dromend zelf dat die dingen wel degelijk wil zeggen. Mijn suggestie zou zijn: het soort zinnetjes dat mensen zeggen als de technicus ze vraagt om iets te zeggen om de geluidsapparatuur te testen – ‘één, twee, drie”. Niemand heeft dan het idee dat de spreker ook iets met die telwoorden bedoelt, maar ze betekenen wel degelijk iets: ik praat.
Voorbeelden van de verborgen intentie om een boodschap uit te drukken zoekt Acton onder andere in de zogeheten ‘hondenfluitjes’: Baudet (ik geef even een Nederlands voorbeeld) die het over de ‘boreaal Europa’ heeft en daarmee (mogelijk) een verwijzing maakt naar een racistisch ideaal van een blank Europa maar daarbij niet wil dat iedereen die begrijpt. Dat iedereen lijkt me daarbij wel noodzakelijk: een hondenfluitje dat door niemand wordt opgepikt is nogal zinloos. Je wil dus wel degelijk dat sommige mensen de intentie ook oppikken.
Verreweg de meeste communicatie in woorden en zinnen bevindt zich dan ook op het derde niveau: wie iets zegt wil daarmee iets bereiken, al is het maar helderheid in het eigen of andermans hoofd. En die intentie is niet verborgen.
Full disclosure: Ik ben zelf redacteur van Journal of Linguistics. Maar met de publicatie van dit artikel heb ik niets te maken gehad.
Robbert-Jan Henkes zegt
“Omgekeerd is het moeilijk te bedenken waar de inhoud van wat iemand zegt geen betekenis heeft zonder dat de spreker het wil.”
Rutte?
Robert Kruzdlo zegt
Ik denk dat jij denkt dat ik denk. Ik denk dat wat jij denkt ik denk enz.
Jacques Klöters zegt
Wim Kan, zoon van een minister, zag er op het toneel altijd onberispelijk uit. Hij had een heel karakteristiek gezicht, een beetje deftig, maar wel met ondeugende pretogen. Zijn stem was zeer beschaafd, maar wisselde waar nodig van kleur en accent. De beschaafde toon hanteerde hij als Wim Kan iets zei. Wanneer hij vond dat niet zozeer hij zelf, maar de volksmond iets oneerbiedigs zei over een politicus, dan begon hij een ‘Algemeen Volks Nederlands’ te spreken, van eigen maaksel en met flink wat plat-Haagse trekjes. Soms gebruikte hij iemand anders’ stem: hij kon goed stemmen karakteriseren. Zijn typeringen van Joop den Uyl en Dries van Agt – komt het door Kan, dat politici tegenwoordig met naam en voornaam worden aangeduid? – waren voortreffelijk. Wat hij deed was iets anders dan imiteren: hij karakteriseerde de stem, maar ook de persoonlijkheid van ‘het verschijnsel’ Van Agt. Het spelen van rollen, van zichzelf, van willekeurige Nederlanders en van politici nam een grote plaats in in zijn conferences. Hij hanteerde dat talent, zoals een organist zijn registers.
arie de reus zegt
Leuk artikel, bedankt. Ik begrijp dat Baudet erbij halen het hondenfluitje van U is omdat hij niet zo hoog in uw aanzien staat maar dat wel indirect wil zeggen ?