Op zoek naar definities in lexica en literatuur
Dit is het vierde deel in een serie. Het eerste deel ging over woordenboekdefinities; het tweede deel over de middeleeuwen; het derde deel over de 17de en 18de eeuw.
De 19e eeuw
In de overgeleverde geschriften uit de negentiende eeuw vinden we nog minder twijfels over het werkelijke bestaan van meerminnen. Zo stelt Schlegel in 1857 over de doejong (een Indische zeekoe): “Dit dier heeft waarschijnlijk aanleiding gegeven tot de fabel van Meerminnen of Sirenen.” Toch blijft de meermin terugkomen in de literatuur, als beeldspraak, net als haar zusje de sirene. Bijvoorbeeld in Couperus’ Eline Vere (1889): “Ze had toch wel een bijzonder waas over zich, iets betooverends, als een sirene.” Sinds het gedicht ‘De meirminnen’, uit zijn debuutbundel Een lent van vaerzen (1883), schreef Couperus vaker over waternimfen, in zowel zee als meer. Bijvoorbeeld in ‘De vrouwe van ’t meir’ (uit: Orchideeën), ‘Baadster’ en ‘Getemd’ (Een lent van vaerzen) en ‘Viviane’ (Williswinde). Ook in diverse van zijn romans komen ze langs, altijd in de vorm van een sprookje, dat voor Couperus synoniem is aan de illusie (zoals hij uitlegt in het voorwoord van Metamorfoze). Couperus’ Fidessa doet de moderne lezer denken aan Andersens De Kleine Zeemeermin. De meermin die feitelijk niet bestaat en slechts een Romantisch idee is, werd eind negentiende eeuw ook het onderwerp van grapjes. Zo beschrijft Multatuli in 1873 ene meester Puf als “De man die me op wou schikken met ’n staart, En promoveeren tot ’n zeemeermin.”
De 20e eeuw
In de roman Anna-Marie (1921) maakt Felix Timmermans de zeemeermin onderdeel van een kitscherig uithangbord “met een woesten dolfijn, van waarop een leelijk minnegodje liefdepijlen schoot naar bruine tritonen en vette zeemeerminnen, die in de verte van kabbelende golfkammekens speelden”. In dit boek is Anna-Marie een knappe Italiaanse, die de gemoedsrust verstoort van de zes ‘Dolfijnen’, een bont gezelschap dat praat over kunst, liefde en wijsbegeerte. Zij wordt verliefd op een gehuwde man, een ander laat zijn geliefde voor haar in de streek. Is de mooie Anna-Marie misschien zelf een ‘vette zeemeermin’? De zeemeermin als metafoor, verhaaltraditie en ongrijpbare droom speelt daarnaast regelmatig een (bij)rol in het werk van Bertus Aafjes (1914-1993). Niet alleen in het titelverhaal uit de bundel de Zeemeerminnen uit 1946, maar ook in ‘Guiseppe Valdi, Neptunus’ uit Een laars vol rozen (1943) en in De sneeuw van weleer uit 1987, waarin de auteur bekent “een platonische liefde” te koesteren voor “de zeemeermin in het algemeen” – “al wist ik in mijn kinderlijke fantasie evenmin als de Londense visser aan de Theems wat met het aanvallige wezen aan te vangen.”
De meermin als aanleiding of aanwijzing voor verandering en vaak ook twist vinden we ook terug in het werk van Hella Haasse. Als 12-jarige deed zij haar allereerste poging een boek te schrijven. In Zelfportret als legkaart schrijft ze: “In een schoolschrift, dat ik haastig wegstopte zodra er iemand in mijn buurt kwam, schreef ik drie hoofdstukken van ‘Het Huys met de Meerminne, roman uit de Vaderlandsche Geschiedenis’. Het boek zou handelen over de geloofsstrijd tussen de Rekkelijken en de Preciesen; weliswaar wist ik volstrekt niet wat dat conflict eigenlijk inhield, maar dit deed er ook niet toe, dat stelde in ieder geval mijn hoofdpersonen in de gelegenheid elkaars gezworen vrienden of onverzoenlijke vijanden te zijn.’ Ook in Haasse’s roman De Meermin (1962) is er geen lijfelijke zeemeermin aanwezig: de titel verwijst naar een gevelsteen. Als hoofdpersoon Sera Doornstam haar huis verlaat, ziet ze de meermin in brokken op de grond liggen, als symbool voor haar leven in puin. Het bohemienne leven, verzetsgeheimen, existentialisme, de standenmaatschappij, alles komt voorbij, midden in die vooravond van de roerige jaren ’60. In Persoonsbewijs schrijft Haasse zelf over deze roman: “Een van de grondproblemen in De meermin is de onmogelijkheid om eens en voor altijd een duidelijk formuleerbaar standpunt in te nemen. Alles verandert, alles fluctueert, alles hangt af van het standpunt van waaruit men toevallig de dingen bekijkt. Deze genuanceerde houding lijkt een intelligentere levensvorm dan die van het onwankelbare principe.”
Maar als het niet mogelijk is een duidelijk formuleerbaar standpunt in te nemen, wat kunnen we dan nog zeggen over de identiteit van de meermin? “Staat de zeemeermin – kapotgevallen, in gruzelementen – voor de voorbije illusie, voor het feit dat de dromen over zijn?” vraagt Niels Vonberg zich af in het tijdschrift Lover (2011). “Natuurlijk met de Tweede Oorlog en de nieuwe onafhankelijkheid van Indonesië zijn er een hoop oude fundamenten geslagen uit de Nederlandse samenleving. Er is geen illusie meer, waarop de realiteit kan worden gebaseerd. Er is geen verhaal meer dat kan worden verteld met de ‘waarheid’ als kern. Net als de kapotgeslagen zeemeermin hebben we geen kans meer om op het droge te lopen, om ‘echt’ te worden.”
Laat een reactie achter